is het tegendeel van echte geestdrift. Beide moeten wel onderscheiden worden.
Geestdrift is de krachtige aandrift van den geest, een zielsontroering, die niet uitsluitend ons gevoelslev.en raakt, maar onzen geest aangrijpt. De echte geestdrift is redelijk; ze laat zich leiden door zuivere kennis, waaruit ze opkomt, bezielen door vurige liefde, die het hart ontvonkt en in de goede richting sturen door een sterken wil, die haar zenuw is.
Ze wordt dan ook alleen opgewekt door al wat schoon en edel is, wat liefelijk is en welluidt. Geestdrijverij daarentegen is valsche dweepzucht en blinde geloofsijver, een der wildste uitingen van het valsche mysticisme.
Zij ontstaat uit de fout, dat men het werk van den Heiligen Geest losmaakt van het werk des Zoons, en al verder ook van het Woord, van de Sacramenten, van de kerk en van alle uitwendige genademiddelen. Gevolg daarvan is, dat men eigen inbeelding en geestverrukking voor het zuivere werk des Heiligen Geestes houdt.
Voor de kinderen en eenvoudigen mag de Bijbel nog noodig zijn, maar voor de „verlichten” niet meer. Dezen zien bij een hooger en inwendig licht, en leven in onmiddellijke gemeenschap met God.
Dweepzieke naturen, echte geestdrijvers, die eerst het Woord, daarna de kerk en eindelijk zelfs Christus verwerpen. Trouwens, wie het Woord Gods en de kerk met haar genademiddelen verwerpt, heeft geen maatstaf en geen toetssteen meer om de valsche van de ware inwerking te onderscheiden.
De meest wilde inbeeldingen en dwaaste inwerpselen worden dan voor de zuiverste inspraak des Heiligen Geestes gehouden.
Zelfs zijn zonden van overspel en ontucht en menschenoffers alzoo in naam des Geestes bedreven.
Alle teugel aan het hart moet weg. Alle uitwendige band is uit den booze.
Geen uitwendige belijdenis, en ook geen ambt, geen kerk, geen tucht en geen Bijbel meer. „Alleen vrije geesteswerking, met ingevingen, inwerpsels, opwelligen, aandoeningen, gezichten, inblazingen, verrukkingen en ten slotte wilde fantasiën” (Dr. A.
Kuyper).Deze geestdrijverij kan, onder invloed der suggestie, d. i. onder den onmiddellijken invloed van personen, die in die kringen gezag hebben en door hun blik en houding, stem en gebaren de zwakkere geesten beheerschen, en onder inwerking van satanische invloeden, naar twee zijden tot de vreeselijkste uitbarstingen leiden en de wildste hartstochten ontketenen. Eenerzijds kwam zij bij de Dooperschen in de 16e eeuw tot uiting in ontucht en naaktlooperij, zoo bijv. te Amsterdam, in den nacht van 10 Februari 1538. Dirk Jans, de glazenmaker hield daar met zijn geestverwanten samenkomsten, waarin het vreemd toeging. De schare vernachtte in de vergaderzaal. Op eens sprong hij uit het bed, trok zijn hemd uit, wierp het in het vuur en beval in naam van God, dat allen moesten doen als hij. Daarop nam hij een bos stroo, stak het in brand, wierp het in het bed en onder den uitroep : „In ’s Heeren naam” liep hij de trap af, de straat op, gevolgd door zes mannen en vijf vrouwen, allen moedernaakt, roepende en schreeuwende : „wee, wee over de wereld en de goddeloozen”, totdat zij door de toegeschoten burgers en wachten werden gevat en in bewaring gezet.
Het gerecht vermoedde, dat zij van den duivel bezeten waren. Zelf verklaarden zij, alleen het woord des profeten gehoorzaamd te hebben, wachtende op de verklaring, welke God geven zou, maar weigerden eenige bedekking aan te nemen, want „zij waren door God gezonden, om de goddeloozen de naakte waarheid te verkondigen”. Het zwaard van den beul maakte aan deze wilde uitspattingen van brandstichting en naaktlooperij een einde.
En anderzijds zijn uit deze wilde en halfkrankzinnige excessen der geestdrijverij de godsdienstmoorden te verklaren, zooals bijv. te Appeltern, waar de familie Scherf door geestelijke overspanning vervoerd, waande een offer te moeten brengen, en, naar wij ons meenen te herinneren, een knecht heeft vermoord. Zelfs op het Congres voor crimineele anthropologie, werd bij de behandeling van dit voorval, duidelijk uitgesproken, dat zulke schrikkelijke verschijnselen niet aan de religie (godsdienst) maar aan het fanatisme (geloofsdweperij) te wijten zijn. Zulk een fanatisme is dan ook niet een noodlottig gevolg der religie, maar staat er lijnrecht tegenover. Bij heidensche godsdiensten was het menschenoffer in eere, maar de Christelijke godsdienst leerde steeds, dat het menschenoffer door God verboden en een gruwel in zijn oogen is. Een ander voorbeeld, van jongeren datum, was, dat een man te A., die volgens ooggetuigen uit wandelen ging met een verpleegster, met groote zekerheid beweerde een openbaring Gods ontvangen te hebben, dat zijn vrouw spoedig sterven zou, en zijn vrouw en kinderen en sommigen van zijn geestverwanten zóó onder suggestie wist te brengen, dat zij het allen geloofden en alles voor de begrafenis in orde maakten, alsof het een groote feestelijkheid was. Toen de politie hem opsloot kreeg de man zijn bezinning terug en liet hij blijkbaar zijn waandenkbeelden varen.
Gelijk bekend is, is dergelijke geestdrijverij nergens zoo overheerschend dan in Rusland, waar sommige secten haar beste leden bij levenden lijve in steenen groeven inmetselen, en alzoo toonen tot welke schrikkelijke uitersten zulk een dweepzucht kan leiden. Alleen een gezonde prediking des Woords en een gezond kerkelijk leven, waarbij hoofd en hart in het juiste evenwicht blijven, kan ons voor dergelijke geestelijke extravagantiën (buitensporigheden) bewaren.