Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Eskimo-zending

betekenis & definitie

Terrein Hoe uitgestrekt dit terrein is, wordt ’t best duidelijk zoo de lijn getrokken wordt van Groenland over Labrador langs Noord-Canada tot Alaska, met het schiereiland Alaska en de Aleoeten, ja tot over de Beringstraat in het uiterste puntje van Siberië. Meer dan eenige andere stam zijn de Eskimo’s een kustvolk; in Noord-Canada zijn hier en daar kleine Eskimo-kolonies.

Vroeger waren zij talrijk bij de Hudson Baai — hun oorspronkelijk land, naar de meening van Boas — maar ook daar zijn zij nii maar weinig in getal. Het meest bevolkte district is nog dat tusschen de monden van de rivieren Yukon en Kuskowim in Alaska.

Hun aantal wordt geschat op 29.000 (volgens anderen pl.m. 40.000), die als volgt zouden verspreid zijn: op Groenland 11.000, op Labrador 1400, op de Canadeesche Noordkust 1100, in Alaska 13.000, op de Aleoeten 1000 en aan de overzijde van de Beringstraat op de Noordkust van Siberië 1200. Ethnologisch en taalkundig verschillen zij onderling maar weinig, uitgezonderd de bewoners van het schiereiland Alaska en de Aleoeten.Religie Is verwant aan die van de Indianen; en is door een paar vooraanstaande Eskimo’s aldus saamgevat: „Wij verstaan niet de verborgen dingen, maar wij gelooven onze menschen, die ze wel verstaan; wij gelooven aan onzen Angakut, en wij gelooven onzen toovenaars; wij gelooven hen, omdat wij lang leven willen, en wij ons niet wenschen bloot te stellen aan honger en verhongering; wij gelooven, om ons leven en ons voedsel veilig te mogen stellen; zoo wij onze toovenaars niet geloofden, zouden op de jacht de dieren zich voor ons onzichtbaar maken; en zoo wij hun raadgeving verwaarloosden, zouden wij eensklaps ziek worden en sterven.” „Wij houden ons aan onze oude zeden, om onze dingen te mogen behouden; want de machten mogen niet beleedigd worden; wij bewaren onze zeden, om elkander te mogen behouden ; wij zijn bang voor het groote Booze; menschen zijn zoo weerloos tegen ziekte; en wij menschen hier doen boete, omdat de dooden zoo sterk zijn van krachten onbegrensd in macht.” hebben, als hij, den Bijbel zoo door en door bestudeerd en in zich opgenomen, en getracht de Heilige Schrift uit en door die Schrift zelve te verstaan. Gaarne verdiepte hij zich in de profetieën, en in ’t bizonder hield hij zich bezig met de wederkomst des Heeren. Zijn grootste vermaardheid dankt hij aan zijn straatprediking te ’s Gravenhage van 1868 af, toen hij een patent kocht als Inlandsch kramer met een kraam op de Haagsche kermis, en daaronder schreef: „Dit is mijn ridderorde. Als dit stuk door de aanstaande geloofsvervolging niet verloren gaat, mag het mijnen nazaten tot een opwekking zijn, om zich des Heeren Woord niet te schamen, gelijk ik het mij niet geschaamd heb”. Hoe hij als straatprediker onder veel spot en tegenstand met grooten zegen heeft gewerkt, verhaalt hij in zijn meest bekend werk: Straatprediking, waarvan zijn oudste zoon den 5en druk bezorgde, met bijvoeging van een uitvoerig levensbericht. „Esser was één dier ouderwetsche figuren, in wiens verschijning en in wiens toon nog de goede traditie der oude Rondkoppen voortleefde ; open, kloek, en, omdat hij God vreesde, nooit door vreeze voor menschen beklemd”, schreef Dr. Kuyper in De Standaard van 14 October 1885. Esser is tweemaal gehuwd geweest : eerst met Catharina Louisa Carolina Nieuwenhuys, en daarna te Zeist 1864 in het huwelijk getreden met Maria Wilhelmina Hovy, weduwe van Justus de Mol van Otterloo.

< >