Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Distelen en doornen

betekenis & definitie

Er komen in den Bijbel niet meer dan 36 woorden voor, 16 Hebreeuwsche en 20 Grieksche, die vertaald zijn door distelen en doornen. Daar onze kennis van de Oostersche planten, vooral uit den oud-Israëlitischen tijd, gebrekkig is, kan het niet verwonderen dat we niet precies kunnen aangeven welk gewas met elk dier namen bijzonder wordt aangeduid.

In ieder geval worden er mee bedoeld verschillende soorten van stekelige, meestal schadelijke, altijd nuttelooze planten, in boschjes of hagen groeiend. Ook worden er in den Bijbel mee bedoeld de doornen of stekels zelf die aan deze planten voorkomen.De meest bekende zijn:

a. de hagedoorn met roode mooie bloemen en vingerlange felle doornen.
b. De olijfbladige stekelboom, ook wel Christus-

doorn genoemd, omdat men meent dat uit de takken daarvan de doornekroon van den Heiland gevlochten is. (Zie afbeelding). De wortel van deze 10—15 voet hoog groeiende, veel voorkomende boom is hard en knoestig, de takken, met vele harde doornen bezet, staan recht uitgestrekt, c. De Jodendoorn die de hoogte van een man bereiken kan, doornachtige bladeren en lange stekels heeft en voor heggen gebruikt wordt, d.De stompe doorn, een schadelijk onkruid, de plaag van mensch en dier, die door de stekelachtige vruchten de voeten der reizigers en de pooten der dieren verwonden, waaruit dikwijls boosaardige zweren ontstaan.

Een menigte van cactusachtige sterke planten overdekten de akkers in het Oosten en waren zeer moeilijk uit te roeien.

In het paradijs kwamen noch doornen noch distelen voor. Zij behooren tot het om der zonde wil gevloekte aardrijk. Ze dragen er mee toe bij dat de mensch in het zweet zijns aanschijns den akker bebouwen en zoo zijn brood eten moet. De mensch heeft tegen deze vijanden van zijn akkerbouw een hevigen kamp te voeren. Laat hij dit na, dan overvleugelen de snelgroeiende stekelige gewassen zijn kostbare planting. Zij toonen dan ook öf dat het land door krijg verwoest is en de akkers ongezuiverd van onkruid bleven èf dat deze verwaarloosd zijn omdat de bezitter een luiaard is. In het lied van den wijngaard (Jes. 6) blijkt, dat, zoodra de zorg van den wijngaardenier ophoudt, de wijnberg begint op te schieten met „doornen en distelen”.

Ook dienen ze als beelden om nietswaardige, verdervende, goddelooze menschen aan te duiden. B.v.:

1°. Joas de koning van Israël vergelijkt den boozen Amasia van Juda met een doornstruik.
2°. In de fabel van Jotham wordt de troonroover Abimelech voorgesteld als de doornboschkoning.
3°. De dronkaard in Spr. 26 : 9, nuttelooze mannen (2 Sam. 23 : 6; Micha 7 : 4).
4°. Valsche profeten (Matth. 7:16).
5°. De gespaarde Kanaänieten, die Israël zooveel ellende veroorzaakten (Num.33:55).
6°. Booze gezindheden die de waarheid verstikken (Jerem. 4 : 3; Matth. 13 : 7, 22; Marc. 4:7,18; Luc. 8 : 7, 14; Hebr. 6:8) en vijandschap tegen God (Ezech. 2:6; 28 : 14; Micha 7 : 4).

De Heilige Schrift is verder vol van toespelingen op het gebruik om het schadelijk doorngewas met vuur te verbranden, wat tevens tot bemesting der akkers diende. Tevens wordt daarmee aangeduid de straf Gods over den goddelooze (2 Sam. 23 : 6, 7; Jes. 9 : 17; 10 : 17; 33 : 12; Nah. 1 : 12 enz.)

Wie doornen onvoorzichtig in brand stak en daardoor schade toebracht aan de veldvruchten van zijn naaste moest schadevergoeding betalen (Ex. 22 : 6).

Ook dienden doornen tot het omtuinen en maken van barricades tegen stroopers (Job 5:5; Micha 7 : 4). Daarom worden er ook mee vergeleken hinderpalen in iemands weg gesteld (Spr. 11 : 19; 22 : 5; Hos. 2 : 5).

Nog lette men op de uitdrukkingen: een doorn in het oog (Num. 33 : 55; Jozua 23 : 13), en een doorn in het vleesch (2 Cor. 12: 7). Waarin deze laatste bestaan zou hebben valt niet met zekerheid te zeggen, wat trouwens voor de verklaring van deze verzen niet noodzakelijk is te weten.