Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Discipel

betekenis & definitie

In algemeenen zin beteekent discipel : leerling. Er is in de Heilige Schrift dan ook sprake van discipelen van Johannes den Dooper (Joh. 1 : 35) maar evenzeer van discipelen der Farizeeën (Matth. 22 :16).

In het bijzonder wordt het woord discipel gebezigd van Jezus’jongeren, die aan zijne voeten zaten, om het Evangelie des Koninkrijks te hooren en die Hem dan ook steeds volgden (Joh. 6 : 66). Men moet echter onderscheid maken tusschen de twaalven, die altoos bij Jezus waren en de zeventigen (ook discipelen) die in hun beroep bleven, maar soms werden uitgezonden, om het Evangelie des Koninkrijks te prediken (Luc. 10 : 1).

In de Handelingen der Apostelen komen de volgelingen eerst voor onder den naam van discipelen (6 : 1, 2; 21 : 4). Later heeten zij „broeders”.

In Hand. 9 : 36 wordt een geloovige vrouw een discipelin genoemd.