Wat is de betekenis van Discipel?

2024-04-19
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

discipel

discipel - Zelfstandignaamwoord 1. (Bijbels) een leerling van een geestelijk leidsman Jezus verkreeg een aantal van zijn discipelen aan het meer van Tiberias.

2024-04-19
Bijbels Lexicon

Karina van Dalen-Oskam & Marijke Mooijaart (2017)

Discipel

Discipel, (lett.) leerling; volgeling, in het bijzonder van Jezus; ook: leerling of aanhanger van een bepaald persoon in het algemeen. In de evangeliën en in het boek Handelingen van de Apostelen worden de volgelingen van Jezus als discipelen aangeduid, zowel in het algemeen, als ter aanduiding van alleen zijn twaalf leerlingen: ‘En Hij riep zijn t...

2024-04-19
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

discipel

discipel - zelfstandig naamwoord uitspraak: di-si-pel 1. volgeling en leerling ♢ Jezus had twaalf discipelen Zelfstandig naamwoord: di-si-pel de discipel de discipels

2024-04-19
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Discipel

[Lat. discipulus, van discere = leren] leerling; discipelen, spec.: de leerlingen van Jezus.

2024-04-19
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Discipel

apostel; volgeling

2024-04-19
Art & Architecture Thesaurus

Getty Research Institute (1990)

discipel

discipel - Te gebruiken voor personen die de leer, denkwijze of het voorbeeld van een leraar of leider leren, accepteren en er zich door laten leiden, bijvoorbeeld de belijdende volgelingen van een religieuze leider of aanhangers van een bepaalde denkwijze.

2024-04-19
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Discipel

leerling, scholier, volgeling, aanhanger.

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Discipel

(<Lat.), m. (-en, -s), leerling, inz. in toepassing op de jongeren van Christus (bij Prot.); — volgeling, navolger; (scherts.) mijn discipelen, mijn jongens.

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-19
Kramers woordentolk

Jacon Kramers Jz (1948)

discipel

m. leerling, scholier; apostel, jongere.