Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Daniël Matthijs Kaakebeen

betekenis & definitie

Geboren te Haarlem 11 Maart 1788, overleden te Amsterdam 30 November 1835, studeerde te Utrecht onder G. van Oordt en H. Royaards, en stond achtereenvolgens als predikant te Zeist (6 Augustus 1809), te ’s Hertogenbosch (3 December 1815), te Middelburg (5 April 1818) en te Amsterdam (13 September 1820).

In al deze gemeenten maakte zijn prediking grooten opgang. Wat hij schreef was meer practicaal dan geleerd, getuige zijn Christelijk Dagboek, Amsterdam 1822, Lessen der wijsheid uit Salomons Spreuken, 1834, en een Zestal Leerredenen over gedeelten uit het boek Job, 1835.

Ook leverde hij bijdragen aan Het Christelijk Maandschrift voor den beschaafden stand, sedert 1822 door den Amsterdamschen ring uitgegeven, en aan den Bijbelschen Almanak, waarin o.a. van hem voorkomt een brief aan Erastus (1836). Het Nederlandsch Tractaatgenootschap had in hem een ijverig bestuurslid.

Als zoodanig belastte hij den heer J. F.

Kuyper, die op een kantoor te Amsterdam werkzaam was, met de vertaling van Engelsche tractaatjes in het Hollandsch. De heer Kuyper deed dit zóó goed, dat Kaakebeen hem een studiebeurs bezorgde om predikant te kunnen worden.

Hij bevestigde hem ook in zijn eerste gemeente Hoogmade, 1828. Deze predikant J.

F. Kuyper, die de vader zou worden van Dr A.

Kuyper, herdacht nog in zijn afscheidspredikatie op 24 Juni 1849 te Middelburg „den voor u en mij onvergetelijken Kaakebeen, die als middel in Gods hand zooveel tot mijn vorming had toegebracht.”

< >