Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Ambtsgewaad

betekenis & definitie

Dat de ambtsdragers, steeds wanneer zij zich in het openbaar vertoonen, of alleen wanneer zij in functie zijn, een bijzonder kleed dragen, ’t geen men „ambtsgewaad” noemt, kan drieërlei reden hebben:

1° om ceremonieel een gedachte tot uitdrukking te brengen, welke in het ambt besloten ligt; denk b.v. aan den efod des hoogepriesters onder het Oude Verbond;
2° om symbolisch het onderscheid te kennen te geven tusschen ambtsdragers en leeken;
3°om onderscheidend den ambtsdrager te midden van andere menschen kenbaar te maken.

Het ceremoniëele ambtsgewaad heeft in de kerk van Christus geen recht van bestaan meer sinds het voorhangsel scheurde en de schaduw week voor de bediening des Geestes. Vandaar dat Zwingli zich zoo sterk tegen elk ambtsgewaad verzette, uit vrees, dat men tot de oude bedeeling zou terugkeeren.

Het symbolische ambtsgewaad is bij Rome zeer geliefd en de regelen daarvoor zijn vele en onderscheidene. Bij een zuivere beschouwing van het ambt is er echter geen verschil van geestelijken en leeken, zoodat öf allen zulk een gewaad zouden moeten dragen krachtens het ambt der geloovigen, of niemand.

Het onderscheidende ambtsgewaad heeft weinig zin, omdat de fungeerende ambtsdrager voldoende op andere wijze als zoodanig kan gekend worden ; ook is het gevaar niet denkbeeldig, dat wat bedoeld werd om onderscheiden te worden gebruikt zal worden om zich te onderscheiden. Overigens is dit een middelmatig ding, waarin men niet moet drijven, den ander niet moet verwerpen, en heeft te zoeken wat het meest tot stichting kan dienen.

De toga is dikwerf als ambtsgewaad voor predikanten gebruikt omdat deze in vroeger tijd de kleeding der bestudeerde personen was; een gewoonte, welke gehandhaafd bleef voor de predikanten toen men overigens dit kleed niet meer droeg. De Synode der Nederlandsch Hervormde kerk heeft in 1854 het dragen ervan tijdens den dienst den predikanten zeer aanbevolen. — Later kwam de rok met steek, bef, mantel en kuitbroek in zwang; om dezelfde reden als bij de toga: het deftige gewaad van een bepaalden tijd bleef bestendigd voor de predikanten, toen anderen het niet meer droegen.

Luther was, in tegenstelling met Zwingli, op dit punt vrij onverschillig, en in de Luthersche kerk is b.v. een koorhemd nog wel gebruikelijk. Calvijn bewandelde een middenweg en achtte het voldoende, dat de ambtsdrager een deftig gewaad droeg.

In Nederland heeft men vaak aan het dragen van „ambtsgewaad” een bovenmatige beteekenis gehecht. Het heeft een grooten strijd gekost eer steek en kuitbroek verdwenen, en over het dragen van een toga zijn menigmaal woorden gewisseld, niet evenredig aan de waarde der zaak. Evenzoo ook het gebruik der witte das, het dragen van hoogen hoed, en dergelijke. Men late zich leiden door de gedachte, dat om geen der bovengenoemde drie redenen een ambtsgewaad meer mag of behoeft gedragen te worden, en dat een deftig en eerbaar gewaad, welk dan ook, zeer betamelijk is voor de ambassadeurs van Christus Jezus. Overigens hoede men zich niet alleen voor superstitie, doch ook voor het zien van een kenmerk van bezit of gemis aan rechtzinnigheid in wat slechts een middelmatige zaak kan genoemd worden, waarover Christus’ dienaren niet moeten twisten.