Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Dragen

betekenis & definitie

Behalve in de letterlijke beteekenis komt dit woord in de Heilige Schrift herhaaldelijk voor in overdrachtelijken zin en wel ten opzichte van God, van Christus, van de engelen en de menschen enz.

Van den Heere wordt het bijzonder gebezigd om aan te duiden zijn bewarende zorg en groote lankmoedigheid over zijn volk. Zooals de arend zijn jongen draagt op de vleugelen in de ure des gevaars, om ze aan de vijanden te ontrukken, zoo heeft de Heere Israël bevrijd uit Egypte en gedragen in de beschermende armen zijner liefde, (Ex. 19 : 4; Deut. 32 : 11); ook wordt het beeld van een Vader gebruikt die zijn kind draagt (Deut. 1 : 31), van een herder die de lammeren draagt in zijn schoot (Jes. 30 : 11).

Ten opzichte van Christus wordt van dragen gesproken in verschillenden zin. Als Zoon van God is hij scheppingsmiddelaar, die alle dingen draagt door het woord zijner kracht, dat is: ze samenhoudt, verzorgt, regeert en tot hun bestemming leidt. Hij is de pijler waar al Gods werk op rust, maar ook de rots waarop zijn gemeente staat (Hebr. 1 : 3). In Jes. 53 : 5 en Matth. 8 : 17 beteekent dragen het plaatsbekleedend overnemen van onze schuld en straf, waardoor onze verzoening tot stand komt. Hij is het die onze zonden gedragen heeft op het hout. (1 Petr. 2 : 24); en ze alzoo van ons op zich heeft genomen (2 Cor. 5 : 21).

Ps. 91 : 12, Matth. 4 : 6, Luc. 6 : 22 spreken van een dragen der engelen; zij zijn daarin dienaren der geloovigen en van Gods wege hun dienstvaardige helpers. Zij dragen hen op de handen opdat zij hun voet aan geen steen stooten; bijzonder dragen zij de zielen der kinderen Gods de eeuwige heerlijkheid binnen.

Wordt het van menschen gebruikt, dan komt dragen in velerlei beteekenissen voor:

a. van lijden en levenslast (Spr. 18: 14; Matth. 20:12; Luc. 14 : 27; Mich. 7:9);
b. van het torsen van Gods toorn (Num. 14 : 33; Ezech. 16 : 52; 18 : 19);
c. dulden om Gods wil, om Christus wil; dragen van de zwakken, van het kruis, van elkanders lasten (Luc. 54 : 27; 1 Thess. 5 : 14; Gal. 6 : 2), als verdragen zelfs van de boozen en de vijanden (2 Tim. 2 : 24; Openb. 2 : 2); iets niet kunnen verdragen, omdat Gods eer in het geding komt;
d. begrijpen met het verstand, doorzién, volkomen bevatten (Joh. 16 : 22). Eindelijk heeft het nog den zin van prediken in Hand. 3 : 15: den naam van Jezus voor de heidenen dragen als een heilige banier, onder welke de strijd des geestes gevoerd wordt (Jes. 59; Hand. 9 : 15).