Bijbelse encyclopedie

Prof. dr. F.W. Grosheide (1950)

Gepubliceerd op 17-04-2025

TAAL

betekenis & definitie

Wanneer God de mens schept naar Zijn beeld, behoort daartoe ook, dat Hij de mens de gave der t. geeft, de mens kan spreken, daarna ook het gesprokene opschrijven. In de t. uit de mens zijn gedachten, die zelf weer voor een deel berusten op waarneming, voor een deel op hetgeen de mens in zijn bewustzijn bij zich omdraagt.

Door de zonde is de gave der t. wel niet verloren gegaan, doch zij is bedorven. Het spreken des mensen is bedorven, de mens kan de t. misbruiken door te liegen. Wanneer er verscheidenheid van t. komt, betekent dat niet maar, dat de éne mens andere klanken gebruikt dan de andere, doch dat de in de t. tot uiting gebrachte gedachten volkomen dezelfde zijn, integendeel, die gedachten zelf verschillen. Men kan zeggen, dat elke voorkomende t. een systeem van bij elkaar behorende gedachten onder woorden brengt. Daardoor wordt het voor mensen, die verschillende t. spreken, moeilijk elkaar te verstaan en is de deur geopend voor allerlei misverstand.De verscheidenheid der t., gelijk die nu bestaat, is ook een gevolg van de zonde, zij vindt haar oorsprong in de Babylonische spraakverwarring, Gen. 11 : 1—9. In deze spraakverwarring breekt de Here de uitwendige eenheid, die de mensen trachtten te bereiken door het bouwen van een stad met een toren, waarvan de top tot de hemel zou reiken en door voor zich een naam te maken. Zij wilden tegen het uitdrukkelijk gebod Gods in (Gen. 1 : 28; 9 : 1) zich niet over de aarde verspreiden. Door de spraakverwarring wordt dit pogen verijdeld en worden de mensen over de gehele aarde verstrooid. De naam Babel (poort Gods) wordt Gen. 11 : 9 in verband gebracht met het Hebr. werkwoord balal (= verstrooien, mengen, verwarren); de oorspronkelijke betekenis is misschien: uitstorten. Dus: „daar stortte Jahwe uit, deed Hij uiteengaan, de t. van heel de wereld” (zie Jaarbericht Ex Oriente Lux 1942, bl. 644). Door de spraakverwarring bereikte de Here toch Zijn doel, uitgedrukt in Gen. 1 : 28; 9 : 1; kwam er ruimte voor het zaad der vrouw, mogelijkheid tot het bereiken van de toekomstige eenheid der nieuwe mensheid, van binnen uit, in Jezus Christus. In de spraakverwarring is dus straf, maar ook zegen. Men heeft wel pogingen gedaan, om overeenkomsten aan te tonen tussen de verschillende t., die zouden wijzen op een oorspronkelijke eenheid. Zie Aalders K.V. Genesis op Gen. 11 : 1—9. Doch men zal hier heel voorzichtig moeten zijn en niet voorbarige conclusies mogen trekken. Wat de Semietische t. betreft, deze vertonen merkwaardige overeenkomsten met het Oudegyptisch en ook met de Berbertalen. Ook is het niet onmogelijk, dat de Semietische en de Indogermaanse t. nu nog punten van samenhang hebben. Maar met zekerheid kan men hier nog niet spreken. De Bijbel biedt ons trouwens heilsgeschiedenis en bevredigt onze nieuwsgierigheid ook inzake de z.g. oertaal niet.

De spraakverwarring wordt door de genade Gods in zoverre te niet gedaan, dat binnen de kring der gelovigen een elkander verstaan in zake de dingen van Gods koninkrijk mogelijk is. Ps. 114 : 1 zingt, dat Israël, toen het uit Egypte toog, verlost werd van het volk, dat een vreemde t. had. Dat zal niet betekenen, dat Israël geen Egyptisch meer behoefde te spreken, doch dat het verlost werd van de gedachtenwereld, die in de Egyptische t. haar uiting vond, tot een eigen gedachtenwereld kwam. Men zie ook Deut. 28 : 49; Jes. 1 : 18; Jer. 5 : 15 (niet Ps. 81 : 6, dat door de St.Vert. minder juist is weergegeven). Wij mogen geloven, dat in de hemel door alle gezaligden in één nieuwe t. de heerlijkheid des Heren wordt geroemd.

Niet onmogelijk, dat daarvan reeds iets gezien is in de glossolalie of het spreken in tongen, waarvan het N.T. spreekt als van een bijzondere gave (charisma) des Geestes, die in de oudchristelijke tijd werd geschonken en die vooral diende om God te prijzen en aan te geven, dat de H. Geest woonde in de kerk. Deze gave heeft zich het eerst geopenbaard op het Pinksterfeest te Jeruzalem. Men moet daar niet denken aan een spreken in bestaande vreemde t., wat ook geen zin zou hebben gehad, omdat alle aanwezigen Aramees en (of) Grieks kenden, doch aan een spreken met een andere, door de Geest op bijzondere wijze bewogen tong. Men bedenke, dat het Griekse woord voor taal (gloossa) eigenlijk betekent de tong in actie. Deze glossolalie komt nog enkele malen voor in Hand. Men kan in het algemeen zeggen, dat als een nieuwe kring: Samaritanen, heidenen, discipelen van Johannes, onder het bereik van het evangelie komt, de glossolalie geschonken wordt om aan te geven, dat de Geest in die kring is komen wonen, Hand. 8 : 17; 10 : 44; 19 : 6.

Van de glossolalie is ook sprake in 1 Cor. Hoewel de woorden, daar gebruikt voor het spreken van wonderbare Geestest., iets verschillen van die in Hand., is toch blijkbaar dezelfde gave des Geestes bedoeld. In Corinthe werd misbruik gemaakt van de glossolalie, zij werd eenzijdig gesteld boven andere gaven des Geestes, hetgeen te erger was, omdat niet verstaan werd, wat in Geestest. werd gesproken, tenzij ook de gave der uitlegging aanwezig was. Paulus vermaant de profetie, waarin voor ieder verstaanbare t. werd gesproken, boven de glossolalie te stellen en de laatste niet in anderer tegenwoordigheid te beoefenen, tenzij dat gesprokene hetzij door de glossolaal zelf, hetzij door een aanwezige, die de gave der vertolking had ontvangen, in gewone t. kon worden overgebracht. De glossolalie is, evenals andere bijzondere gaven des Geestes, langzamerhand in de tweede eeuw verdwenen, toen zij, omdat er een N.T. was ontstaan, niet meer nodig was.

< >