„Hij heeft recht verschaft”.
1. De 6e zoon van Jakob en de 1e van Bilha, de slavin van Rachel, Gen. 30 : 5, 6; 36 : 25. Hij had een zoon Chusim, Gen. 46 : 23; Num. 26 : 42 wordt deze Suham genoemd. In de zegen van Jakob voorspelt Dans vader, dat Dan de leden van zijn stam zal weten te richten, en spreekt hij de wens uit, dat hij zich kloek moge gedragen tegenover zijn vijanden, Gen. 49 : 16, 17. Mozes zegt in zijn zegen: Dan is een leeuwenwelp, die uit Basan te voorschijn springt. Deut. 33 : 22. Tijdens de tellingen op de woestijnreis bleek, dat de stam Dan zeer talrijk was op Juda na de grootste, Num. 1 : 38, 39; 2 : 26; 26 : 42, 43. Volgens Joz. 19 : 40—48 kreeg de stam der Danieten een gebied, dat begrensd werd door Juda in het Z., door Benjamin in het O., door Efraïm in het N., en in het W. door de Middellandse Zee. Zij hadden bovendien de Filistijnen in het Z. Ekron b.v. behoorde tot de steden, die aan Dan waren toegewezen. Vier steden uit het gebied van deze stam vielen aan de Levieten ten deel, Joz. 21 : 5, 23, 24. In dit kleine gebied werden de
Danieten door de Amorieten het gebergte ingedrongen (Richt. 1 : 34, 35). Daar hun gebied hun te klein was geworden, vestigde een deel van hen zich in het N., in de stad Lais of Lesem, zie 2. Zie voorts over de stam Dan Richt. 5 : 17, 1 Kron. 13 : 35, Ez. 48 : 1. Openb. 7 wordt deze stam niet vermeld. Twee bekende Danieten waren Aholiab en Simson.
2. Stad, de N.lijke grensplaats, zodat men sprak over geheel Israël „van Dan tot Berseba (1 Sam. 3 : 20; 2 Sam. 3 : 10; 24 : 2, 15; 1 Kon. 4 : 25; 2 Kron. 30 : 5). De stad, die voorheen Lais of Lesem heette, kreeg na de verovering door de Danieten de naam Dan (Joz. 19 : 47; Richt. 19 : 47). Door Jerobeam werd het de plaats van de kalverendienst (1 Kon. 12 : 28—30; 2 Kon. 10 : 29; Am. 8 : 14). In 733 of 722 v. C. werden de inwoners van Dan door de Assyriërs weggevoerd. — Dan was in een vruchtbare vlakte bij Beth Rechob gelegen (Joz. 18 : 9, 28). De oorspr. betekenis van de naam Dan leeft nog voort in de tegenwoordige naam Tell el-Quadi, „heuvel van de rechter”, aan de bron van de Nahr Leddan, op een vulkaankegel.
