Bijbelse encyclopedie

Prof. dr. F.W. Grosheide (1950)

Gepubliceerd op 17-04-2025

HAAR

betekenis & definitie

Bij de Israëlieten was het over het algemeen de gewoonte om het hoofdh. lang te laten groeien. Wel zal de h.dracht aan mode onderhevig geweest zijn, waarbij in de voorname kringen vooral buitenlandse invloeden zich gelden lieten.

Toch dragen de Israëlieten ten tijde van Jehu volgens de Assyrische afbeeldingen lang hoofdh. en lange baarden. Doch in Lachis zijn afbeeldingen gevonden van Judeërs met kort geschoren hoofdh. en korte baard. Toch is de algemene regel wel geweest, dat men het hoofdh. lang moest dragen; zie Ez. 8 : 3. Elisa werd om zijn kaalhoofdigheid bespot, 2 Kon. 2 : 23. Absalom, die zeer schoon genoemd wordt, liet zijn hoofdh. aan het einde van elk jaar afscheren, omdat het hem te zwaar werd. Dan liet hij het wegen: 200 sikkels, naar het koninklijk gewicht, dat is meer dan 3 kg. Men vermoedt echter, dat dit gewicht veel te hoog is opgegeven; zie 2 Sam. 14 : 26.Het behoorde tot de Nazireërsgelofte, dat men het hoofdh. niet schoor; zie Nazireër. Ez. 5 : 1 wordt gesproken over het scheermes van een barbier. Ook de Assyriërs en de Babyloniërs waren gewoon, hoofdh. en baard lang te dragen. De Egyptenaren hadden over het algemeen gladgeschoren gezichten, de Egyptische priesters zelfs kaalgeschoren hoofden. De voorname vrouwen van Jeruzalem worden door de profeet Jesaja bedreigd met de oordeelsprofetie, dat er in plaats van h.vlechten kaalheid zal zijn, Jes. 3 : 24, vgl. Jer. 7 : 29. Jes. 3 : 18 worden genoemd voorhoofdsbanden, vs 23 hoofdtooisels. Men zalfde zich het h. met olie en reukwater, Ps. 23 : 5. In latere tijd strooiden de vrouwen zich goudstof op het h. In de Oudheid werd het h. niet geknipt met een schaar, doch geschoren met een mes. In Lev. 10 : 6 wordt door Mozes na de dood van Nadab en Abihu aan Aäron, Eleazar en Ithamar verboden, om hun hoofdh. los te laten hangen en hun klederen te scheuren. Dit los laten hangen van het hoofdh. was een teken van rouw, evenals het scheuren van de klederen, vgl. Lev. 13 : 45; 21 : 10. Lev. 19 : 27 wordt tot alle Israëlieten gezegd; „Gij zult de rand van uw hoofdh. niet rond afscheren en gij zult niet de rand van uw baard afsnijden”. Zie Baard. Maar behalve aan rouwgewoonten, waarop in vs 28 gewezen wordt, kunnen wij tevens denken aan de gewoonte van veel heidenen, om h.offers te brengen in de dienst ter ere van hun goden. De Arabieren b.v. schoren hun hoofdh. rondom weg en lieten slechts wat h. in het midden staan. Ook op afbeeldingen van Hethieten laat zich iets dergelijks constateren. Een zinspeling op dergelijke gewoonten hebben wij in Jer. 9 : 26; 25 ; 2349 : 32.

Men zag het h. als iets, dat bijzondere levenskracht bezat. Men gaf soms zijn h. mee aan de doden, waardoor men de band met hen wilde aanhouden, terwijl men h. van de doden kon bewaren. Bij Simson was het lange hoofdh. teken van zijn gewijd zijn aan Jahwe. Zie verder Baard.

< >