Bij de keus van de plaats, waar men s. zou bouwen, werd men geleid door de vraag of men in de nabijheid goed land had, of er geschikte wegen heen leidden, of er een bron was, die goed water had, en of de s. gemakkelijk kon verdedigd worden. Vele nederzettingen zijn gebouwd op een heuvel, die min of meer geïsoleerd stond en naar enkele zijden door een dal was begrensd: men koos dus een natuurlijke vesting als plaats van de s. — Er is verschil van betekenis tussen de s. in brons- en ijzertijd.
Groots zijn de muren uit de bronstijd van Tell Bet Mirsim (= Kirjath Sefer, Richt. 11—15) en van Jericho. De hoogte van de muren maakt het verklaarbaar, dat de verspieders in de benauwdheid zeiden: „de s. zijn groot en gesterkt tot in de hemel toe” (Deut. 1 : 28). Daarentegen zijn de stadsmuren in de ijzertijd veel minder sterk. Van steden in die periode gesticht, is thans de zwakke muur dikwijls vervallen en schier verdwenen; als deze echter rustte op een fondament uit de bronstijd, vindt men de muur nog. W. F. Albright onderstelt, dat in deze bouwtechniek zich een staatkundige en sociale wisseling weerspiegelt. De bouw van de zware ringmuren uit de bronstijd (dat is vóór de Israëlieten in Kanaän waren) geschiedde door een bevolking, die herendiensten moest verrichten voor een despotische stadskoning. De Israëlieten kenden zulk een koningschap niet, noch een onvrije horige groep. Eerst onder Salomo ontwikkelt zich meer een imposante bouwwijze, gelijk bleek bij de opgravingen van Megiddo; de muren tonen hier rijen van gehouwen stenen (vgl. 1 Kon. 7 : 12). Maar Salomo heeft degenen, die niet waren van de kinderen Israëls „gebracht op slaafse uitschot” en dit werkleger bouwde zijn steden, 1 Kon. 9 : 15, 20, 21.De s. waren klein. Megiddo omvatte 5 ha, Sichem 4 ha, Jericho 2,5 ha. Maar de muur om Megiddo mag dan maar 866 m lang wezen, de hoogte bedraagt 5 à 10 m. Opgetrokken op een voetstuk van drie lagen grote natuurlijke stenen of onbehouwen kalkstenen, heeft de muur een dikte van 6 m, soms zelfs van 8½ m. De bepleisterde omgang boven op de muur was zó breed, dat wagens er gemakkelijk op konden rijden. In de muur gaf de poort toegang tot de s. Zulk een muur was geflankeerd door zware vooruitspringende torens. Nu had een s. als Jericho een dubbele muur, vgl. Klaagl. 2 : 8; de buitenste was de voormuur of voorschans, Jes. 26 : 1; vgl. 2 Sam. 20 : 15. Daardoor had de s. dan een dubbele poort; tussen de poort van de voormuur en die van de binnenmuur was de plaats tussen de twee muren, 2 Sam. 18 : 24. De stadsmuur kon met behulp van de borstweringen en de torens verdedigd worden. Maar als de vijand tòch door de poort wist binnen te dringen, was het einde van de tegenstand nog niet bereikt. Want de s. had dan nog een burg of citadel: dat was dan de laatste toevlucht. De s. Thaänach had zulk een burg (zie Burg).
In de poort was de plaats van het gezellig verkeer en de markt, Ps. 69 : 13; 127 : 4, 5. De straten van de s. waren nauw, krom, hoekig, ongeplaveid, zonder systeem en bovendien vuil, Ps. 18 : 43. De huizen in de s. waren meestal klein.