een deel van een kleine bergketen ten O. van Jeruzalem, Zach. 14 : 4. De O. is hoger dan de stad; dit heeft goede gevolgen : de O.- en N.-wind wordt in zijn kracht geremd; tegelijkertijd bewerkt de keten van de O., dat Jeruzalem tot de W.helling van het bergland behoort, waar de W.winden regen brengen; daardoor is er water in de cisternen; eigenlijk is het ontstaan van een grote stad daardoor mogelijk.
De eigenlijke O. is een keten met enkele toppen; vermoedelijk in de Oudheid dicht begroeid met olijfbomen (2 Sam. 15 : 30 spreekt van de opgang der olijven). De meest N.-lijke hoogte wordt de Galilea-hoogte genoemd; de Grieken denken hier aan Galilea, aan de berg waar Jezus de discipelen bescheiden had, Matt. 28 : 10, 16; het is dan echter onbegrijpelijk, dat Matt. op 14 andere plaatsen met Galilea de provincie bedoelt, en hier aan de O. zou denken. De O. is hier 809 m hoog; (de tempelberg van Jeruzalem ca 740 m). Daarbij is hierboven een kleine vlakte, welke wellicht in de Oudheid een plaats des gebeds was, 2 Sam. 15 : 32. Een sabbatsweg van 2000 ellen bedroeg de afstand van hier naar Jeruzalem, Hand. 1 : 12. Op deze hoogte heeft de Heiland geprofeteerd over het gericht van Jeruzalem, Matt. 24 : 3; Marc. 13 : 3. Aan de ZW.zijde van dit kleine bergplateau ligt de Hemelvaartskapel, welke als de plaats van Christus’ hemelvaart wordt gewezen, Luc. 24 : 50; Hand. 1 : 12. Verder naar het Z. is een hoogte, die sinds de Middeleeuwen de „mons offensionis”, de berg der ergernissen wordt genoemd, omdat Salomo hier altaren voor de vreemde goden bouwde, 2 Kon. 23 : 13; 1 Kon. 11 : 7.