Bijbelse encyclopedie

Prof. dr. F.W. Grosheide (1950)

Gepubliceerd op 17-04-2025

OLIJFBOOM

betekenis & definitie

(Olea europaea β sativa). De altijdgroene boom van het Middell.-Zeegebied.

Het is geen hoge boom, zelfs onder de gunstigste omstandigheden wordt hij ten hoogste 10 m. De stam is grijsachtig, de bast is gegroefd en vol barsten. De omvang zelfs bij eeuwenoude bomen is niet groot. Een oude boom wordt vaak hol en lost soms op in een aantal knoestige dooreengegroeide stammen. De bladeren zijn 6—8 cm lang, 1½ cm breed en hebben de vorm van wilgenbladeren. Aan de bovenzijde zijn ze matgroen, met een dikke lederachtige opperhuid bedekt, waardoor de verdamping beperkt wordt. Aan de onderzijde zijn ze witachtig door prachtige stervormige beharing. De bloeitijd in Palestina is begin Mei. De kleine, witte bloempjes als van onze Liguster staan in trosjes in de bladoksels. Door de Sirocco kan de gehele vruchtzetting mislukken, Job 15 : 33. De vruchten zijn steenvruchten, eerst groen, later donkerblauw of donkergroen. Bij volle rijpheid zijn ze 2 cm lang en 1½ cm breed. Het oliegehalte is meer dan 30 % en in Oct. kan de oogst beginnen, dus tijdens en na het Loofhuttenfeest. De bodem van Palestina is bijzonder geschikt voor de o. Zowel de kalkachtige grond als het basalt geven een goede voedingsbodem. Ook kunnen de wortels in de rotsspleten dringen, Deut. 32 : 13, zodat de olijf niet alleen in de dalen groeit, maar ook op de heuvel- en berghellingen. In bijna alle delen van Palestina groeien o., Deut. 28 : 40. Het N. des lands was er voor bekend, maar ook Benjamin en de dalen bij Ebal en Gerizim, terwijl rondom Gaza ongehoorde massa’s groeiden. De omgeving van Jeruzalem was rijk aan olijfplantingen (2 Sam. 15 : 30; Matt. 21 : 1 enz.), terwijl de W.-lijke helling van de Libanon eveneens een echt olijvengebied was (Gen. 49 : 20; Deut. 33 : 24). De o. kan zeer oud worden, heeft een schier onbegrensde levenskracht en draagt tot in hoge ouderdom vruchten. Rondom de oude stam schieten wortelloten op, Ps. 128 : 3. De o. wordt door enting verkregen uit de Oleaster (Olea europaea ⍺ oleaster), waarmee de Phoeniciërs begonnen zijn. In Palestina waren reeds olijventuinen, voor dat Israël er kwam wonen, Deut. 6 : 11. Het hout van de o. is vrij hard met donker kernhout en zeer gezocht door meubelmakers en houtsnijders. De grote waarde van de o. is gelegen in de olijfolie, Richt. 9 : 9, die zich in het vruchtvlees bevindt. De vruchten worden gedeeltelijk afgeplukt en gedeeltelijk afgeslagen. Van dunne takjes worden ze ook wel afgeschud, Deut. 24 : 20. De fijnste vruchten worden uitgezocht, in een stenen mortier gekneusd en in een korf gedaan. De dan uitlekkende olie, vrij van bijmengsels, is de „zuivere gestoten olie” (Ex. 27 : 20; Lev. 24 : 2). Door de inhoud van de korf met stenen te bezwaren of onder een balk te plaatsen, verkreeg men een tweede kwaliteit, „gestoten olie” (Ex. 29 ; 40; Num. 28 ; 5). Deze gestoten olie had ook grote waarde, 1 Kon. 5 : 11. Voor dagelijks gebruik werd dan de olie verder uitgeperst in een pers en deze olie was nu vermengd met bestanddelen van het vruchtvlees en de zaden. De olie werd bewaard in „aarden vaten” (2 Kon. 4 : 3; 2 Kron. 4 : 7), terwijl kleine hoeveelheden in een aarden kruik gedaan werden (1 Kon. 17 : 12; 2 Kon. 4 : 2), om altijd olie bij de hand te hebben. Olijven worden vers gegeten met zout, ook worden ze in pekel bewaard, terwijl het drogen, dat vroeger geschiedde, nu niet meer voorkomt. Voor millioenen mensen in het Middell.-Zeegebied is de olijf het belangrijkste en onontbeerlijkste voedings- en genotmiddel. Het brood wordt in de olie gedoopt en deze vervangt in vele gevallen de boter. Door het warme klimaat is de olie onmisbaar om de huid soepel te houden, „zalven” (Luc. 7 : 46). Dikwijls werd de olie geparfumeerd, Ex. 30 : 25; Jes. 57 : 9. Bekend is het gebruik als zuiverings- en heelmiddel voor wonden, Jes. 1 : 6; Luc. 10 : 34, terwijl ze ook als inwendig geneesmiddel werd aangewend. De verlichting op straat en in de huizen kwam tot stand met behulp van olijfolie, die een helder licht geeft. Tijdens en na de koningstijd is de olijfolie een belangrijk handelsproduct geweest met als markten Tyrus en Jeruzalem, Ez. 27 : 17; Ezra 3 : 7.In de dienst van God was de olie van grote betekenis. Drieërlei gebruik wordt vermeld.

1° Als brandstof voor de lampen van de kandelaar in tabernakel en tempel. Dit was „zuivere gestoten olie”, Ex. 27 : 20; Lev. 24 : 2.
2° Als „olie der heilige zalving”, dus bij de ambtsaanvaarding der priesters. Ook de eerste koningen werden op Gods bevel met olie gezalfd, 1 Sam. 10 : 1; 1 Sam. 16 : 13. Hiervoor moest eveneens „zuivere gestoten olie” gebruikt worden, Ex. 29 : 7; 30 : 25.
3° Als onderdeel van het dagelijkse spijsoffer, dat met „gestoten olie” toebereid moest worden, Ex. 29 : 40; Num. 28 : 5.

< >