Bijbelse encyclopedie

Prof. dr. F.W. Grosheide (1950)

Gepubliceerd op 17-04-2025

LABAN

betekenis & definitie

„wit”.

1. De zoon van Bethuel en de kleinzoon van Nahor, de broeder van Abraham. Hij was de broeder van Rebekka, Gen. 24 : 10, 15; 28 : 5, 10; 29 : 4, 5, 29. L. was de vader van Lea en van Rachel, Gen. 29 : 16. Jakob vluchtte tot hem, toen hij zich bedreigd achtte door Esau, zie Jakob. Uit Gen. 24 : 30; 29 : 1—31 : 65 krijgen wij niet een bijzonder gunstige indruk van hem. Hij was hebzuchtig, bedriegelijk (Gen. 29 : 22—27) en afgodisch (Gen. 31 : 30). God weerhield hem er van aan Jakob, toen deze na 20 jaar hem gediend te hebben van hem weggevlucht was, kwaad te doen, Gen. 31 : 24 L. was een Arameër, Gen. 25 : 20; 28 : 5; 31 : 24, vgl. 31 : 47. Hij woonde in Paddan-Aram in de stad van Nahor, Gen. 24 : 10, vgl. 29 : 22. Deze stad is Haran, zie Gen. 27 : 43; 28 : 10; 29 : 4. Hij was welgesteld en moest zelf erkennen, dat de Here hem om Jakobs wil gezegend had, Gen. 30 : 27.
2. Deut. 1 : 1, een plaats, door Musil vereenzelvigd met el-Libben in Moab.

< >