Jafia, koning van L. was een der 5 vorsten, die door Jozua geslagen en bij Makkeda werden opgehangen, Joz. 10 : 3—27. De stad werd door Jozua genomen; Horam, die haar trachtte te ontzetten, werd verslagen, Joz. 10 : 31—33.
Het was een Kanaänietische koningsstad, Joz. 12 : 11, maar kwam bij de verdeling aan Juda, Joz. 15 : 39. Rehabeam versterkte het, 2 Kron. 11 : 9. Amazia, koning van Juda werd hier gedood, 2 Kon. 14 : 19. Sanherib nam L. in en vestigde er zijn hoofdkwartier, 2 Kon. 18 : 14 en 17. Nebukadnezar trad tegen L. op, Jer. 34 : 7, vgl. Micha 1 : 13. Na de ballingschap wordt het weer bevolkt, Neh. 11 : 30.Eusebius en Hieronymus zeggen, dat L. lag op 7 Rom. mijl = circa 10 km afstand van Eleutheropolis (= Beth Dsjibrin) op de weg naar Daroma. Dit is een belangrijk gegeven. Want Flinders Petrie meende, dat L. was te vinden in Tell el Hesi, de ruïneheuvel die door Bliss werd opgegraven — een gedachte, die lang veler instemming genoot. Maar deze plaats ligt op 15 km afstand van Eleutheropolis (Beth Dsjibrin) en dat is al een zwak punt in de verdediging van de stelling, dat Tell el Hesi met L. vereenzelvigd kan worden. Trouwens, ook om andere redenen wordt dit standpunt verlaten. Want men meent L. gevonden te hebben in Tell ed Doewer, dat inderdaad op ongeveer 10 km van Eleutheropolis ligt.
De opgravingen van Tell ed Doewer, dat nu voor het Bijbelse L. wordt aangezien, zijn gedaan door de Welcome-expeditie onder J. L. Starkey. Bij de opgravingen zijn vooral beroemd de brieven van L. Dat zijn ostraca, potscherven, waarop men met inkt schreef, bij gebrek aan perkament of papyrus. Zij zijn gevonden bij de voornaamste stadspoort. Daar was waarschijnlijk het bureau van Jaoesj, die gouverneur schijnt geweest te zijn van de stad: zijn naam staat op het adres van verscheidene brieven vermeld. Er worden verschillende personen vermeld, die door tijdgenoten van de profeet zijn gedragen o. a.: Germarja, Jer. 36 : 10; Jaäzanja, Jer. 35 : 8, Jeremia. Van deze Jeremia wordt in de brieven gesproken over zijn zoon; het kan dus de Bijbelse profeet niet wezen, omdat deze vrouw noch kind had, Jer. 16 : 2. Curieus is het, dat in de brieven 3 en 6 het gaat over een profeet, die in zijn redevoeringen en brieven zich met politiek bemoeide en met militaire aangelegenheden op een manier, die de ontevredenheid opwekte van de koning en zijn bevelhebbers. De woorden van de profeet waren van dien aard, dat zij onder het volk gevoelens van defaitisme verspreidden en daardoor schade deden aan de nationale zaak. Het spreekt vanzelf, dat men gedacht heeft aan Jer. 38 : 1—4. Men heeft nu de veronderstelling geuit, dat de brief no. 6 van de L.brieven uitgelegd moest worden door hem in verband te brengen met de passage van het boek Jeremia, en dat de profeet van wie hier sprake is, geen andere kan zijn, dan Jeremia zelf. Het is mogelijk, maar moeilijk te bewijzen. — Prof. Torezyner houdt er een andere mening op na. Wat hij in deze brief leest, doet hem denken aan een andere profeet nl. Uria, de zoon van Semaja, Jer. 26 : 20—24. Maar die uitleg vindt veel tegenspraak. Want Uria stierf vóór Jojakim en deze overleed in Dec. 598 of Jan. 597 v. C., terwijl de brieven van L. dateren na de eerste verwoesting van de stad, die plaats moet hebben gehad tijdens de veldtocht van 597.
De verovering door Sanherib is door de Assyriërs afgebeeld in belangwekkende reliefs, die ons interessante dingen doen zien over het leven der bewoners, kleding, wagens, veeteelt en bewapening.