Zie Begrafenis, Dichtkunst. Men hief wel k. aan, om de ondergang van een volk te bewenen en te tekenen.
Het volk is dan als de dode, die beklaagd wordt. Zo geschiedt het in het boek „De K.” Dit boek bevat 5 k., die gedicht zijn naar aanleiding van de verovering van Jeruzalem en de verwoesting van die stad door Nebukadnezar. In het Hebr. heet dit boek: ēkā = hoe! Met dit woord begint het 1e, 2e en 4e klaaglied. Volgens de overlevering (LXX, Vulgata, Pesjitta, Targoem) is Jeremia de dichter van deze k. Volgens 2 Kron. 35 : 25 heeft deze profeet inderdaad een k. gemaakt op de dood van koning Josia. Dit lied is echter verloren gegaan. Door velen wordt tegenwoordig op verschillende gronden geloochend, dat Jeremia de schrijver van dit boek kan zijn. Aalders in K.V. geeft deze traditie als onhoudbaar prijs. Hij acht niet alle 5 van dezelfde auteur te zijn. 2 en 4 zijn dit naar alle waarschijnlijkheid wel. De Bondt heeft het auteurschap van Jeremia verdedigd in een artikel in Geref. Theol. Tijdschrift Mei/Juni 1946, bl. 151—169.