Bijbelse encyclopedie

Prof. dr. F.W. Grosheide (1950)

Gepubliceerd op 17-04-2025

JEROBEAM

betekenis & definitie

„het volk wordt talrijk”.

1. De zoon van Nebat, een Efraïmiet uit Zereda. J.’s moeder was al vroeg weduwe en heette Zerua. J. was een dienaar van Salomo, 1 Kon. 11 : 26. Bij de bouw van de Millo zag Salomo, dat hij een goede werker was en stelde hij hem aan over de gehele lichting van het huis Jozef, 1 Kon. 11 : 27, 28. De profeet Ahia (zie Ahia 2) voorspelde hem onder het scheuren van zijn (Ahia’s) nieuwe mantel, waarvan J. 10 stukken mocht nemen, het koningschap over de 10 stammen. De Here zou met hem zijn en hem een duurzaam huis bouwen, indien hij in des Heren wegen zou wandelen; 1 Kon. 11 : 29—39. J. schijnt in opstand gekomen te zijn tegen Salomo, 1 Kon. 11 : 26. Salomo trachtte J. te doden, doch deze vluchtte naar Egypte, tot Sisak, 1 Kon. 11 : 40. Hij bleef in Egypte tot de dood van Salomo. Daarna was J., bij de onderhandelingen met Rehabeam te Sichem, de woordvoerder der 10 stammen, 1 Kon. 12 : 3. Nadat Rehabeam zo dwaas was geweest, om aan het volk een hard antwoord te geven, vielen alle stammen, behalve Juda, van hem af en maakten zij J. koning over geheel Israël, 1 Kon. 12 : 20. Hij regeerde 932—911 v. C. Rehabeam wilde tegen hem met een groot leger optrekken, doch een woord Gods, gesproken door de profeet Semaja, weerhield hem er van, 1 Kon. 12 : 21—24; 2 Kron. 11 : 1—3. J. versterkte Sichem en maakte het tot zijn residentiestad. Ook versterkte hij Penuël (= Pniël) in het Overjordaanse, 1 Kon. 12 : 25. Nog weer later woonde hij in Tirza, 1 Kon. 14 : 17. De grote zonde van J., de zoon van Nebat, is de invoering van de dienst der gouden kalveren te Bethel en te Dan. Daarin gaf hij aan zijn opvolgers, die daarin zijn navolgers werden, een slecht voorbeeld en bracht hij de ondergang van het rijk der 10 stammen te weeg, 2 Kon. 17 : 21—23, vgl. 1 Kon. 14 :16. Vrees bleek ook in dit geval een slechte raadgeefster te zijn. Want J. vreesde, dat de tempeldienst te Jeruzalem de terugkeer van het volk tot Rehabeam zou bewerken, 1 Kon. 12 : 26—30. J. maakte tempels op de hoogten en stelde priesters aan uit alle kringen van het volk, die niet tot de Levieten behoorden, 1 Kon. 12 : 31. Voorts verplaatste hij het Loofhuttenfeest van de 15e der maand Ethanim of Tisjri naar de 15e van de volgende maand: Marchesvan of Bul, dus van 15—23 Oct. naar 15—23 Nov., 1 Kon. 12 : 32, zie Jaar. Zelf offerde de koning op het altaar te Bethel, 1 Kon. 12 : 32. De oordeelsaankondiging van een ongenoemde profeet uit Juda, 1 Kon. 12 : 33—13 : 34, en de ziekte en dood van J.’s zoon Abia, 1 Kon. 14 : 1—18, hebben hem niet tot bekering gebracht, zoals aan het slot van eerstgenoemde episode door de schrijver van 1 Kon. 13 uitdrukkelijk wordt geconstateerd, vs 33, 34. Het volharden hierin werd tot zonde voor het huis van J., tot zijn vernietiging en tot zijn verdelging van de aardbodem, vs 34, door de profeet Ahia voorspeld, 14 : 10, 11. Abia, de zoon van Rehabeam, behaalde een grote overwinning op J., 2 Kron. 13 : 1—14 : 1. J. herwon geen kracht meer in de dagen van Abia; en de Here sloeg hem, zodat hij stierf, 2 Kron. 13 : 20. Zie Abia 5 en 6.
2. De zoon van Joas, de koning van Israël, en zelf koning over dat rijk 783—743 v. C. Onder zijn regering kwam het rijk der 10 stammen tot zijn grootste bloei. Hij heroverde het gebied van Israël, van de weg naar Hamath tot de zee der Vlakte (= de Dode Zee). Deze herovering had de profeet Jona, de zoon van Amittai, uit Gath-Hefer geprofeteerd, 2 Kon. 14 : 23—29. Ongetwijfeld was J. II de verlosser, die de Here aan Israël gaf, zodat zij onder de macht van Aram uitkwamen, 2 Kon. 13 : 5. J. bracht zelfs Damascus en Hamath, die aan Juda behoord hadden ten tijde van David, aan Israël terug, 2 Kon. 14 : 28. Toch heeft zijn werk (dat mogelijk was doordat Damascus door de aanvallen der Assyriërs was verzwakt en doordat de Assyriërs hem de vrije hand lieten), al bracht het grote voorspoed in het stoffelijke, geen blijvende waarde gehad. Betrekkelijk spoedig na de dood van J. II is het 10-stammenrijk toch ten onder gegaan. Er was juist onder zijn regering grote afval van de Here. De toestanden, die wij uit de boeken der profeten Amos en Hosea leren kennen, zijn ten hemel schreiend. J. II zelf deed wat kwaad is in de ogen van de Here, 2 Kon. 14 : 24. Slechts innerlijke bloei baat.

< >