een opperkleed, laag neerhangend, zonder mouwen; in het O.T. leest men dat zulk een m. gedragen werd door prinsen, 1 Sam. 18 : 4; prinsessen, 2 Sam. 13 : 18; door een profeet, 1 Sam. 15 : 27; door een tempeldienaar, Ex. 28 : 4. Een „reismantel” kan geweest zijn een grote lap, die in het midden een opening had, waar men het hoofd door kon steken.
Wanneer men die lap over het hoofd heen getrokken had, hing hij dus los over het lichaam heen, want mouwen waren er niet aan. Maar 2 Tim. 4 : 13 kan het ook betekenen een foudraal of tas voor boeken.