Zie Citer. Het Hebr. woord nēbĕl is in St.Vert. weergegeven door „luit”, in N.B.Gen. door: „harp”.
De h. werd vooral in de eredienst gebruikt, zie Ps. 57 : 9; 81 : 3; 92 : 4; 108 : 3; 150 : 3, e. a. Volgens de kerkvader heeft de kinōr (citer) de klankbodem beneden de snaren, die daaroverheen zijn gespannen; terwijl dan de nēbĕl de klankbodem als een soort dak boven de snaren, die er loodrecht of schuin opstaan, heeft. Hoewel nog niet alles duidelijk is, gaat men toch het veiligst met nēbĕl als „harp” te vertalen. Afbeeldingen van Oudbabylonische, Assyrische en Egyptische h. zijn gevonden. Vooral in Egypte had men h. van verschillend model. Naast de grote, staande, had men daar ook kleine, draagbare h.; draagbare h. zien wij eveneens op een Assyrische afbeelding. In Ps. 33 : 2, 144 : 9 komt „de tiensnarige h.” voor. Dit is dus iets bijzonders. De h. werd met beide handen bespeeld.