Bijbelse encyclopedie

Prof. dr. F.W. Grosheide (1950)

Gepubliceerd op 17-04-2025

DAK

betekenis & definitie

Het dak van een huis was een geliefde verblijfplaats. Samuël sprak met Saul op het dak, 1 Sam. 9 : 25, David wandelde op het dak en zag Bathseba, 2 Sam. 11 : 2, Absalom spande een tent op het dak, 2 Sam. 16 : 22.

Men sliep er wel: men spreidde voor Saul een leger op het dak om te slapen, 1 Sam. 9 : 25 (vert. De Groot). Op de daken kon men zien wat in de stad voorviel, Jes. 15 : 3; Jer. 48 : 38; men offerde op de daken, Jer. 19 : 13; Zef. 1 : 5. Aangezien de huizen dikwijls dezelfde hoogte hebben en tegen elkaar gebouwd zijn, is het gemakkelijk om van het ene dak op het andere te komen, Matt. 24 : 17. Om het dak moest een leuning wezen, Deut. 22 : 8.

< >