Het materiaal der opgravingen vertoont ons hoe de werktuigen in de Oudheid er uitzagen. De sikkel die gebruikt werd als de oogst rijp is, Joël 3 : 13, was oorspronkelijk van steen; zulke heeft men b.v. gevonden in Tell Dsjemme; later werden zij van ijzer gemaakt en toen kon men de spiesen slaan tot sikkelen in vredestijd, Micha 4 : 3, maar bij het uitbreken van de oorlog sloeg men de sikkelen tot spiesen, Joël 3 : 13.
Bijlen om het hout te houwen, Deut. 20 : 19; Richt. 9 : 48, moesten in de wanhopige toestand aan het begin van Sauls bewind door de Filistijnen gescherpt worden, 1 Sam. 13 : 3. De nagels gebruikt bij de tabernakel, waren van koper, Ex. 27 : 19; een aanwijzing, dat Israël tijdens de woestijnreis in de bronstijd leefde. De naalden worden wel in het N.T. genoemd, Matt. 19 : 24, maar niet in het O.T., wel is er sprake van naaien Job 16 : 15, Ez. 13 : 18; daarom verbaast het niet, als men bij opgravingen naalden vindt. De priem wordt genoemd; als een slaaf verkoos bij zijn heer te blijven,dan werd met een priem het oor doorboord, Ex. 21 : 6; Deut. 15 : 17; ook bij de zelfverminking door de Baälspriesters, 1 Kon. 18 : 28. In verband met het feit, dat de priem voor heilige handelingen werd gebruikt, staat wellicht het fraaie van de versiering. Het mes was in de steentijd van steen; een herinnering er aan vindt men bij de besnijdenis door Zippora, Ex. 4 : 25, en Jozua, Joz. 5 : 2, 3. Later is het mes van ijzer. De zaag werd o. m. gebruikt om de steen op maat te zagen, 1 Kon. 7 : 9, wat wel in dwangarbeid werd verricht; 2 Sam. 12 : 31 luidt in Vert. De Groot: „zette hen aan het werk bij de steenzagen”.