Bijbelse encyclopedie

Prof. dr. F.W. Grosheide (1950)

Gepubliceerd op 17-04-2025

JOËL

betekenis & definitie

„Jahwe is God.”

1. De oudste zoon van Samuël, en de vader van de zanger Heman, 1 Sam. 8 : 2; 1 Kron. 6 : 33; 15 : 17.
2. De zoon van Pethuël. Deze J. is profeet en wij hebben nog het boek Joël, waarin profetieën van hem zijn bewaard, zie Joël 1 : 1. Meer dan wij uit het boek J. kunnen opmaken, weten wij niet van hem. Dit boek begint met de beschrijving van een sprinkhanenplaag, waarin de profeet een aankondiging van de dag des Heren ziet, 1 : 2—2 : 11. Namens de Here roept hij de inwoners van Zion tot bekering, 1 : 5, 13, 14; 2 : 12—17. In 2 : 18 beschrijft hij, hoe, als antwoord op het gebed der priesters (2 : 17), de Here het opnam voor Zijn land en medelijden kreeg met Zijn volk. En de Here antwoordde en zeide tot Zijn volk: Zie, Ik zal u zenden koren, most en olie, zodat gij daarmede verzadigd wordt, en Ik zal u niet meer prijsgeven tot een smaad onder de volken etc., vgl. 2 : 18—27. In 2 : 28—32 volgt de door Petrus in zijn rede op de Pinksterdag aangehaalde profetie van de uitstorting van de H. Geest, vgl. Hand. 2 : 16—21. Men lette er op, dat deze uitstorting wordt geprofeteerd door J. als deel van de aankondiging van de dag des Heren. Het is deze dag, die de centrale plaats inneemt in het boek J. Men zie het 3e hfdst., waarin de Here zegt, dat Hij een keer zal brengen in het lot van Juda en van Jeruzalem, en dat Hij alle volken zal verzamelen en brengen naar het dal Josafat en daar met hen in het gericht zal treden. Aan Juda en Jeruzalem wordt heil verkondigd.

Over de tijd, waarin J. heeft geleefd, lopen de gevoelens zeer uiteen. Het gaat vnl. tussen hen, die, in navolging van Credner, denken aan de eerste tijd van koning Joas van Juda, de periode van zijn minderjarigheid, toen hij nog onder de invloed en de leiding stond van Jojada (zie Joas 2) en hen, die, in navolging van Kuenen en Merx, denken aan de na-exilische tijd. M. i. moet aan eerstgenoemde datering de voorkeur worden gegeven. Voor haar pleit:

1. J.’s plaats in de canon, n.l. onder de vóór-exilische profeten.
2. De door J. genoemde buitenlandse vijanden, te weten de Phoeniciërs, de Filistijnen, de Egyptenaren, de Edomieten (3 : 4, 19). Van Assur, Babel, Perzië is geen sprake. Was J. na-exilisch, dan zou het verbazing moeten wekken, dat wél Egypte en niet b.v. Perzië is genoemd. Men kan voor het noemen van Egypte zich beroepen op het feit, dat de inval van Sisak nog niet vergeten was, 1 Kon. 14 : 25. Het noemen van Edom kan wijzen op een tijd vóór de regering van Amazia (zie Amazia). Bij wat Joël 3 : 1 v. wordt verhaald, kan men denken aan de afval der Edomieten tijdens de regering van Joram, de zoon van Josafat, zie 2 Kon. 8 : 20—22, 2 Kron. 21 : 8—10, 16, 17 en Edomieten. Dat de krijgsgevangen Judeërs door de Phoeniciërs en de Filistijnen aan de Ioniërs of de Grieken verkocht werden, kan heel goed. Men zie voor een en ander J. Ridderbos K.V. De Kleine Profeten I, bl. 121 v.

< >