In de Oudheid, nl. in de dagen van Abraham werd geld gewogen (Gen. 23 : 16). De gewichten er voor waren talent (bijna 59 kg), mina (pond) ongeveer 982 gr, sikkel 16,37 gr.
Deze sikkel heette de volle sikkel of heilige sikkel of gewicht des konings. De oudste munt die in de Bijbel genoemd wordt is de drachme, waarmee de Perzische dariek bedoeld wordt, Ezra 2 : 69. De eerste eigen munt is uit de tijd van Simon de Maccabeër; het is de Hebr. sikkel ; aan de ene kant een beker met het omschrift: Sikkel (van) Israël; aan de achterzijde een stempel met drie lelies en het omschrift: Jeruzalem, het heilige. Ook van andere Maccabese vorsten zijn munten bewaard gebleven. Uit de tijd van de Herodessen zijn alleen koperen munten (in de wingewesten gaven de Romeinen slechts vergunning tot het slaan van koperen munten) en deze hebben geen Hebr. maar Gr. inschriften.Men had: 1 talent zilver = 3000 sikkels = ƒ 4500.—; 1 mina = 50 sikkels = ƒ 75.—; 1 sikkel = ƒ 1.50. 1 talent goud = 60 mina’s = 3000 sikkels = ƒ 81000.—; 1 mina = 50 sikkels = ƒ 1350.—; 1 sikkel = ƒ 27.—. De waardebepaling in onze munt is zeer onzeker, omdat ons niets bekend is van het gehalte, noch van de koopkracht van het geld. In de Bijbel komen ook enkele Gr. en Rom. munten voor. De voornaamste zijn:
a. Griekse munten. Stater of tetradrachme (zilver) = ± ƒ 1.80; Dedrachme (zilver) = ½ sikkel (tempelbelasting) = ± f 0.95; Penning (Luc. 12 : 59) (koper) = ongeveer ¼ cent.
b. Romeinse munten. Denarius (penning) (zilver) = ± ƒ 0.40; As (penning) = ± 2½ cent; Quadrans (penning; koper) = ¼ as = ± ½ cent.