Ex. 38 : 25 v. maakt melding van het zilver van de getelden. Er wordt van 603.550 mannen daar ½ sikkel gevraagd en als totaalsom wordt opgegeven 100 t. 1775 sikkels.
Rekenen wij nu het t. op 3000 sikkels, dan krijgen wij over het geheel 300.000 sikkels + 1775 sikkels = 301.775 d. i. juist de helft van het aantal mannen, die elk ½ sikkel gaven. Wij vinden dus 1 t. zilver = 3000 sikkels. Uit Ez. 45 : 12 blijkt (als men de lezing van LXX volgt) dat de mine 50 sikkels had. En als uit Ex. 38 : 25 valt af te leiden, dat 1 t. 3000 sikkels had, moet dus 1 mine = 3000 : 50 = 60 sikkels. Aldus 1 t. zilver = 60 mine’s = 3000 sikkels = 4500 gld. Ook het t. goud had 60 mina’s = 3000 sikkels (maar dan van goud) de waarde van een talent goud was dan ± ƒ 81.000.