Wat is de betekenis van varen?

2024-04-26
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

varen

Het begrip varen heeft 7 verschillende betekenissen: 1) groene sporenplant. sporenplant met groene bladeren die voorkomt in duizenden verschillende soorten, nagenoeg overal op de wereld, maar vooral in tropische gebieden. 2) zich per vaartuig verplaatsen. zich met een vaartuig op het water verplaatsen. 3) met een vaartuig vervoer...

2024-04-26
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

varen

(19e eeuw) (sold.) strafoefening. • Varen (bij de schuit), (mil.), strafexerceeren, en wel ‘zoo en zooveel toertjes’, d.i. zooveel keer. (Taco H. de Beer en E. Laurillard: Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen. 1899)

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

varen

varen - Werkwoord 1. zich in een vaartuig voortbewegen Zij voeren in hun zeilboot rond de wereld. 2. (verouderd), (Vlaanderen, Limburg) zich voortbewegen Hij voer ten hemel. Jan, Jan, Dubbele Jan, waar zijde g...

2024-04-26
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

varen

varen - onregelmatig werkwoord uitspraak: va-ren 1. met een vaartuig over het water voortbewegen ♢ het schip vaart naar Spanje 1. hij vaart [hij is zeeman] 2. zij...

2024-04-26
Jargon & Slang van Soldaten

Marc De Coster (2017)

Varen

Varen - strafexerceren. Vgl. schuitjevaren en toeren varen.

2024-04-26
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

varen

(vaarde, gevaren) in België ook: vreemd, onwennig voorkomen, slecht bevallen. - dat zal u varen, dat zal u niet meevallen. - we zijn goed gevaren, we zijn goed ontvangen of we zijn er beter van geworden. De Kempen zijn goed gevaren bij het ministerschap van Frans Van Mechelen en Jos Dupré. - GvA, 06-06-2002.

2024-04-26
Vloeken lexicon

Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)

varen

In de oudere taalfases van het Nederlands betekende varen vooral ‘gaan, reizen’. De verwensingen vaar voor alle Turken! en dat die de duvel haal en voer die op een kar na Bremen! drukken verontwaardiging en woede uit en betekenen ‘ik veracht je, hoepel op’. Vgl. Stoett (1943: nr. 1431). Hetzelfde geldt...

2024-04-26
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

varen

1. Van pers.: een bepaald lot ondergaan, iets beleven; - zo moet hij varen, dat is zijn verdiende loon; - ergens aardig varen e.d., ergens iets vreemds, iets zonderlings beleven. En als ’t te ver komt, laten ze hun meid zitten met de gebakken peren. Zoo vaart die van Verdonck ook, ge zult zien! WACHTERS 1946, 86. ‘Denk je...

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Varen

v., farre, foer (fear), fearn; (schipper zijn), yn ’t farwetter wêze; huiswaarts —, thúsfarre; -de doorbrengen, verteren, forfarre; laten —, rinne, sjitte, gean litte; ik laat het plan —, it giet my ôf.