In de oudere taalfases van het Nederlands betekende varen vooral ‘gaan, reizen’. De verwensingen vaar voor alle Turken! en dat die de duvel haal en voer die op een kar na Bremen! drukken verontwaardiging en woede uit en betekenen ‘ik veracht je, hoepel op’.
Vgl. Stoett (1943: nr. 1431).
Hetzelfde geldt voor de regionale (Groninger) variant vaar heen voor scheepskok! zie Bremen, duivel, Turken.