Gepubliceerd op 31-10-2017

varen

betekenis & definitie

varen - Werkwoord
1. zich in een vaartuig voortbewegen
Zij voeren in hun zeilboot rond de wereld.
2. (verouderd), (Vlaanderen, Limburg) zich voortbewegen
Hij voer ten hemel.
Jan, Jan, Dubbele Jan, waar zijde gij heen gevaren?
3. (Limburg) autorijden
4. (verouderd) onwennig voorkomen, niet meevallen
Het vaarde hem al te zeer; de eerste, dikke waterstraal uit de bronne was uitgeloopen, en weinig versch water uit den schoot der aarde kwam toe om haar te voeden.

varen - Zelfstandignaamwoord
1. (plantkunde) Pteridophyta een sporenplant
De grond in het bos was bedekt met prachtige varens.