Wat is de betekenis van prik?

2025-07-15
Prisma Nederlands Fries

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-15
Prisma Fries Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-15
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-15
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Prik

I. m. (-ken), 1. lichte steek met een fijn puntig voorwerp: een prik met een speld geven; 2. opening of wond door het prikken ontstaan: er zitten prikken van punaises op het behang; 3. op een prik, tot in de kleinste kleinigheid nauwkeurig: hij weet het op een prik; hij gelijkt hem op een prik, gelijkt precies op...

2025-07-15
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

prik

1) (1991) (mar.) stroom. • (Fré Harmsen: Van baroe tot branie. Termen en zegswijzen bij de Koninklijke marine. 1991) 2) (2018) (straattaal) junkie. • Voor drugs zijn er ‘pak’ voor (een kleine dosis) cocaïne, ‘pitje’ voor een beetje wiet en ‘prik’ voor junkie. (NRC Handelsblad,...

2025-07-15
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

prik

prik - zelfstandig naamwoord 1. laag geldbedrag ♢ je koopt dat boek voor een prikkie 2. steek met een puntig voorwerp ♢ ik voelde de prik van de naald 1. een prik halen bij de do...

2025-07-15
Watersport A-Z

Kramer en de Bruin (1971)

Prik

Prik - → Steekbaken.

2025-07-15
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

prik

steek; geprik, steek; tintelende gewaarwording gee.

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-15
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Prik

s., prip, pjuk, stek.