poepen
1) (19e eeuw) (inf.) zijn behoefte doen; zich ontlasten. Klanknabootsend gevormd. Als aantekening van Guido Gezelle: “Poeppen, gevoeg doen (te Honsbeke). Men zegt het van kleine kinders.” In de zin van ‘een wind laten’ reeds opgetekend in de 16e eeuw (reeds bij Corn. Kilianus, Etymologicum teutonicae linguae). In deze beteke...