Moed
m., 1. (veroud.) gemoed ; thans nog in de uitdr. (zus of zo) te moede zijn, zo gestemd: angstig, akelig te moede zijn ; het werd hem bang te moede, hij werd bang; (Zuidn.) toen ik die ellende zag, schoot mijn moed vol; 2. (veroud.) stemming: het Westen huwt, met blijder moed, uw geuren aan zijn drank (Staring);...