luid
...
Wiktionary (2019)
luid - Bijvoeglijk naamwoord 1. veel lawaai producerend luid - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van luiden ♢ Ik luid 2. gebiedende wijs van luiden ♢ luid! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lu...
Muiswerk Educatief (2017)
luid - bijvoeglijk naamwoord 1. krachtig, overduidelijk te horen ♢ met luide stem riep hij ons Bijvoeglijk naamwoord: luid ... is luider dan ... het luidst de/het luide ......
J. van Donselaar (1936)
bn., bw., hard, hard klinkend. Hij zegt dat het huwelijk groots en zo origineel mogelijk gevierd moet worden. De muziek zal luid klinken; er zal veel geit worden gegeten en er zal vreugde zijn (Vianen 1969: 81). - Etym.: Ook in AN gebr., maar veel minder alg.; men zegt ‘hard’. Zie ook: hoog (2).
Fa. A.J. Osinga (1952)
adj. & adv., lûd, (for)heftich, lûdroft(ich); met -er stemme, lûd; zich -e doen horen, lonte jaen.
Van Dale Uitgevers (1950)
I. o., alleen in de verbinding: naar luid van, volgens (de inhoud van); naar luid der wet; naar luid van het verdrag. II.bn. bw. (-er, -st), 1. (van geluiden) sterk, hard klinkend: spreek luider, ik kan u niet verstaan; een luide lach; met luider stem spreken; 2. (van personen) een hard geluid makende: in 't blauw en goud roept aan de holle...
M. J. Koenen's (1937)
I. zn. o.: naar luid van, d.i. naar de klank of inhoud van, volgens; II. bn.: 1. zeer hoorbaar, hard klinkend: luide toejuichingen; met luider stem; 2. een hard geluid makend, zich zeer hoorbaar makend: een luid heraut roept aan de holle poort; met luider keel; III. bw.: 1. op zeer hoorbare wijze, hard: luid zongen de vogels; luid(e) lachen; 2....
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: