Gepubliceerd op 11-11-2021

luid

betekenis & definitie

I. zn. o.: naar luid van, d.i. naar de klank of inhoud van, volgens;

II. bn.:

1. zeer hoorbaar, hard klinkend: luide toejuichingen; met luider stem;
2. een hard geluid makend, zich zeer hoorbaar makend: een luid heraut roept aan de holle poort; met luider keel;

III. bw.:

1. op zeer hoorbare wijze, hard: luid zongen de vogels; luid(e) lachen;
2. hoorbaar, hardop: luid sprak men het niet uit.

< >