Log
I. bn. bw. (-ger, -st), 1. dik en plomp, moeilijk in zijn bewegingen: een log mens ; een logge schuit; 2. lomp, onbehouwen: de toren is log en zwaar; 3. moeilijk te bewegen of te verplaatsen, onhandelbaar: een log gevaarte; 4. vadsig traag: een logge geest; 5. (van bewegingen) langzaam : met logge stappen; 6. (gew.) flauw, kinderachtig. II. v...