Wat is de betekenis van hef?

2024-03-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

hef

hef - Zelfstandignaamwoord 1. bezinksel van vloeistoffen hef - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van heffen ♢ Ik hef 2. gebiedende wijs van heffen hef! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van heff...

2024-03-29
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

hef

hewwe, handvatsel, gehef, oplig, optel; oplê, in.

2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Hef

m., (w. g.) het heffen: met één hef iets opnemen ; — iem. een hef geven, een schop ; — een flinke hef aan zijn glas geven, een flinke teug drinken.

2024-03-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

hef

I m. (-fen) 1. Eig. het eenmaal heffen : met een iets opnemen. 2. Metn. schop : iemand een geven. II. v. 1. Eig. bezinksel van vloeistoffen. 2. Metf. uitvaagsel, gemeen : de des volks. Syn. → gepeupel.

2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Hef

Het begrip hef heeft 2 verschillende betekenissen: 1. hef - HEF ook HEFFE, v. (gew.) gist: een koek zonder heffe; — grondsop, droesem, bezinksel van vloeistoffen de hef van het bier; — (fig.) uitvaagsel: de heffe des volks, het laagste gemeen, het grauw. 2. hef - HEF m. het éénmaal heffen: met eenen hef iets opnemen; &...

2024-03-29
Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Hef

.... Zie HEPH ....

2024-03-29
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Hef

Hef, *-FE, v. gmv. grondsop, droesem, het onderste; (fig.) de heffe des volks, het laagste gemeen, het graauw. *-BOOM, m. (-en), koevoet, dommekracht; (zeew.) handspaak. *-DEEG, o. gmv. gest. *-FEN, bw. ong. (ik hief, heb geheven) optillen; verhoogen; ten doop -, houden; zie VERHEFFEN; geld - (opnemen); schattingen - (doen innen). *-FER, m. (-s...