Wat is de betekenis van grootmeester?

2024-04-28
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

grootmeester

Het begrip grootmeester heeft 5 verschillende betekenissen: 1) opperbestuurder. man die de hoogste waardigheid bekleedt bij een ridderorde. 2) toonaangevende man. man die de eerste, voornaamste persoon is in een bepaalde kring; man naar wiens voorbeeld eenieder zich richt; man die hoofd en voorbeeld is van de beoefenaars van een wete...

2024-04-28
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

grootmeester

grootmeester - Zelfstandignaamwoord 1. (schaak) schaker of dammer met de hoogste internationale titel die hij op grond van behaalde resultaten kan verwerven 2. opperbestuurder van sommige corporaties of orden, bv. de hoogste waardigheidsbekleder bij een ridderorde, bij een moederloge van de Orde der Vrijmetselaren 3. een van de grooto...

2024-04-28
Bridge Opzoekboek

drs. Toine van Hoof (2017)

grootmeester

Titel die in het verleden door de Nederlandse Bridge Bond werd toegekend aan een speler die de grens van dertigduizend meesterpunten overschreed. Tegenwoordig geldt hiervoor de term NationaalMeester.

2024-04-28
Lexicon van het Koninklijk Huis

F.J.J. Tebbe (2005)

grootmeester

Functiebenaming die gebruikt wordt voor het hoofd van de hofhouding. Behalve voor de hoforganisatie is de grootmeester in samenspraak met het ministerie van Buitenlandse Zaken verantwoordelijk voor de buitenlandse contacten van het staatshoofd. Dat laatste houdt onder meer in dat de grootmeester namens de koningin de contacten met de in Nederland g...

2024-04-28
Art & Architecture Thesaurus

Getty Research Institute (1990)

grootmeester

grootmeester - Hoogwaardigheidsbekleders die zo worden genoemd in verschillende organisaties, zoals bij militaire ridderordes, broederschappen zoals de vrijmetselaars en vakbonden.

2024-04-28
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

grootmeester

(de, -s), (hist.) hoogste in het land aanwezige gezagsdrager van een plantage, d.i. de eigenaar of de administrateur. Deze verbintenissen [huwelijken tussen plantageslaven] zouden op vastgestelde tijden en slechts een paar maal in het jaar, onder zekere gepaste formaliteiten, door den Grootmeester zelve dienen te geschieden (Kuhn 1828: 99). -Etym.:...

2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Grootmeester

in. (-s), 1. titel van de opperbestuurder van sommige corporaties of orden, b.v. de hoogste waardigheidsbekleder bij een ridderorde: de Koning der Nederlanden is Grootmeester der Nederlandse orden; evenzo bij een moederloge van de orde der Vrijmetselaren : Provinciaal Grootmeester; Grootmeester Nationaal, de grootmeester der gezamenli...

2024-04-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

grootmeester

m. grootmeesters (1 de opperbestuurder van een ridderorde enz., in de regel de vorst van ’t land; 2 hoogste waardigheidsbekleder van een moederloge bij de vrijmetselaren; 3 eerste en voornaamste persoon v. e. kring van mensen, inz. toongever; hoofd en voorbeeld voor kunstenaars): 1. de grootmeester der Duitse Orde; de grootmeester der Johanni...

Wil je toegang tot alle 15 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-28
Woordenboek voor praktische kennis

Dr. L.M. Metz (1937)

Grootmeester

Opperste gebieder, opperbestuurder, hoogste waardigheidsbekleder. De grootmeester van het Huis der Koningin. De grootmeester der gezamenlijke loges der Nederlandsche vrijmetselaars. De Koningin is de grootmeesteres der Nederlandsche ridderorden.Figuurlijk: de uitnemendste beoefenaar, de toongever, het voorbeeld. Vondel is de grootmeester der Nederl...