m. grootmeesters (1 de opperbestuurder van een ridderorde enz., in de regel de vorst van ’t land; 2 hoogste waardigheidsbekleder van een moederloge bij de vrijmetselaren; 3 eerste en voornaamste persoon v. e. kring van mensen, inz. toongever; hoofd en voorbeeld voor kunstenaars):
1. de grootmeester der Duitse Orde; de grootmeester der Johanniter-orde;
2. provinciaal grootmeester van de loge Persévérance;
3. de grootmeester v. d. goede toon; Rembrandt is de grootmeester der schilderkunst.