Gebbetjes maken
grapjes, pret maken. Deze Amsterdams-joodse uitdr. is volgens Endt en Frerichs terug te voeren op Middelnederlands gebben ‘gekheid maken’, hetgeen samenhangt met gapen‘de mond opensperren’. Stoett ziet, net als Huizinga, gebbetje als de verkleinvorm van Hebreeuws chibba‘liefde’, eigenlijk ‘liefheidje, aardigheidje’. Het woord kwam al in de 19de eeu...