Gepubliceerd op 21-06-2017

Gebbetjes maken

betekenis & definitie

grapjes, pret maken. Deze Amsterdams-joodse uitdr. is volgens Endt en Frerichs terug te voeren op Middelnederlands gebben ‘gekheid maken’, hetgeen samenhangt met gapen‘de mond opensperren’. Stoett ziet, net als Huizinga, gebbetje als de verkleinvorm van Hebreeuws chibba‘liefde’, eigenlijk ‘liefheidje, aardigheidje’. Het woord kwam al in

de 19de eeuw voor in de Zaanstreek (Boekenoogen) en wordt eveneens vermeld door Koster Henke. Syn. gebbegeintjes (verkopen); geintjes maken.

Hij houdt onder water niet van die gebbetjes. (Piet Bakker: De Slag, 1951)

Daar kan je geen gebbetjes maken... (Siegfried E. van Praag: Jeruzalem van het westen, 1961)

Heus... zonder gebbetjes? (Ben Borgart: Blauwe nachten, 1978)