Wat is de betekenis van duiden?

2024-10-11
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-10-11
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

duiden

duiden - Werkwoord 1. (ov) uitleggen, verklaren, begrijpelijk maken Een hoofdkenmerk [van de rationaliteit] is dat de mens zich 'afzet' van zijn omgeving, die hij trouwens rationeel probeert te duiden. 2. duiden op:een teken zijn dat iets gaat gebeurden Alles ...

2024-10-11
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

duiden

duiden - regelmatig werkwoord uitspraak: dui-den 1. zeggen wat het betekent ♢ een droom kun je meestal wel duiden Regelmatig werkwoord: dui-den ik duid jij/u duidt ...

2024-10-11
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Duiden

v., tsjutte.

2024-10-11
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Duiden

(duidde, heeft geduid), I. onoverg. 1. wijzen {met de vinger): de stuurman duidde op een wolkje aan de gezichtseinder ; 2. (flg.) een aanwijzing geven of zijn voor : verschijnselen die op tuberculose duiden; — doelen, zinspelen op ; II. overg., uitleggen, verklaren : de wet duiden; — ion. iets ten kwade o...

2024-10-11
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

duiden

duidde, h. geduid (1 wijzen [met de vinger] met op, w. i. g.; 2 doelen op, zinspelen op, met op; 3 verklaren, uitleggen): 1. „zie”, en hij duidde op de vliegmachine hoog in de lucht; 2. dat duidt op hem; 3. de wetten — in zijn geest; ten goede —; zegsw. iem. iets ten kwade —, kwalijk nemen; z. beduiden.

2024-10-11
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

duiden

(duidde, heeft geduid) (berieden] 1. wijzen (met de vinger): hij duidde op een punt in de verte. 2. uitleggen, verklaren: om de wetten in zién eigen geest te -; iemand iets ten goede, ten kwade -, het in goede, kwade zin uitleggen. 3. zinspelen, doelen: het duidde op zijn vriend; op tuberkulose -de verschijnselen.

2024-10-11
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Duiden

(duidde, heeft geduid), I. (onoverg.) 1. wijzen (met de vinger): de stuurman duidde op een wolkje aan de gezichtseinder; 2. (fig.) een aanwijzing geven of zijn voor: verschijnselen die op tuberculose duiden; 3. doelen, zinspelen op; II. (overg.) uitleggen, verklaren: de wet duiden; iemand iets ten kwade of euvel duiden, het ten kwade uitleggen...

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-10-11
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press