Den ouden mensch uitschudden en den nieuwen mensch aandoen
Mensch (oud en nieuw), Ef. 4: 22—24. Deze woorden hebben Ef. 4: 22—24, betrekking op de zedelijke verandering die er met de Christenen moet plaats grijpen. Zij worden evenwel onder ons als scherts gebezigd om aanteduiden, dat men de gewone wekelijksche verwisseling van linnen ondergaat; daarom wordt ook het woord uitschudden voor afleggen...