Aandoen
(deed aan, heeft aangedaan), 1. aan het lichaam doen, aantrekken (klederen, schoenen); zich bekleden met (b.v. versierselen), vgl. Aangedaan, 1; aangorden (een zwaard); — (fig.) (bijb.) ijver, gerechtigheid aandoen, ijverig, rechtvaardig worden; de nieuwe mens aandoen, een beter mens worden, zich bekeren; 2. (met dat...