deftig
deftig - Bijvoeglijk naamwoord 1. waardig, voornaam, statig, van goede komaf, erg netjes, bekakt ♢ De deftige man sprak heel bekakt. Woordherkomst afgeleid van deft met het achtervoegsel -ig
Wiktionary (2019)
deftig - Bijvoeglijk naamwoord 1. waardig, voornaam, statig, van goede komaf, erg netjes, bekakt ♢ De deftige man sprak heel bekakt. Woordherkomst afgeleid van deft met het achtervoegsel -ig
Muiswerk Educatief (2017)
deftig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: def-tig 1. als (van) iemand die hooggeplaatst is ♢ hij droeg een deftig pak op de bruiloft Bijvoeglijk naamwoord: def-tig ... is deftiger dan ... ...
Ludo Permentier en Rik Schutz (2015)
flink, intensief (informeel) Al na drie ronden voelde ik dat het niet goed zat. Het tempo lag laag en toch moest ik afhaken. Ik hoop nu om snel terug gezond te worden zodat ik eindelijk terug wat deftig kan trainen. (Gazet van Antwerpen) Vorig jaar en in het begin van dit seizoen stonden de Brusselaars er bij de buitenwerel...
Michel Uyen
Het wordt moeilijk deftig uw job te doen (naar behoren). Deftige kuisvrouw gezocht (nette werkster). Op deftige uren (niet te laat [in de nacht]). Deze jongen is deftig (nette jongen).
Peter Bakema (2003)
(bn. en bw.) fatsoenlijk, net van personen. - zich deftig gedragen, zich netjes gedragen.net, behoorlijk, degelijk van zaken. De bevalling wordt ingeleid en Alina bevalt van haar dode dochtertje: een klein, gaaf, perfect meisje waar de ouders ook graag deftig afscheid van willen nemen. - DM, 16-01-2003.
Walter De Clerck (1981)
1. Van of m. betr. t. personen: van onberispelijk gedrag, welgemanierd, fatsoenlijk, net; deugdzaam; deftige werkvrouw gevraagd, nette werkster. Luistert, leelijke dieven die ge zijt. Mijn mannen willen het nog eenen keer door de vingers zien. Ze willen u laten naar huis gaan en deftige menschen worden, WALSCHAP 1935,18. Met de tijd was Non...
Dr. E. Schröder (1980)
Er zijn bijvoeglijke naamwoorden die, meestal met betekenisverschil, voorkomen met en zónder het achtervoegsel -ig. Men vergelijke goed met goedig, vies met viezig, droef met droevig, nat met nattig, zoet met zoetig, levend met levendig en best met bestig. Zo heeft naast deftig vroeger ook een woord deft bestaan, door Vondel nog gebruikt. No...
Fa. A.J. Osinga (1952)
adj. & adv., deftich, ynfieren, krudich, eptich, proastich, prûstich, treftich, trinten, steatlik, hearich, twang jenten; — praten, heech prate; -e woorden, hege wurden.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: