bezoek - Zelfstandignaamwoord
1. het bezoeken, de visite
♢ Zij gingen even een bezoek afleggen.
♢ Het bezoek aan het museum was zeer de moeite waard.
2. de personen die op visite zijn of komen, de verzamelde bezoekers
♢ Ik kreeg zeer veel bezoek op mijn verjaardag.
♢ De museumdirecteur was heel blij met het vele bezoek dat de tentoonstelling mocht ontvangen.
bezoek - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezoeken
♢ Ik bezoek
2. gebiedende wijs van bezoeken
♢ bezoek!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezoeken
♢ bezoek je?
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk
Bronnen
Bronnen: