bezig
bezig - Bijvoeglijk naamwoord 1. aan het werken ♢ Bezig met de afwas. ♢ Ik ben bezig, ik heb het druk, ik ben bezet. 2. altijd aan het werken, vlijtig ♢ Hij is een bezig persoon. bezig - Werkwo...
Wiktionary (2019)
bezig - Bijvoeglijk naamwoord 1. aan het werken ♢ Bezig met de afwas. ♢ Ik ben bezig, ik heb het druk, ik ben bezet. 2. altijd aan het werken, vlijtig ♢ Hij is een bezig persoon. bezig - Werkwo...
Muiswerk Educatief (2017)
bezig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: be-zig 1. wie ergens aan werkt ♢ we zijn bezig met de afwas 1. hij is weer bezig [verzuchting als iemand opnieuw iets vervelends doet] ...
Marc de Coster (1998)
in modieuze uitdr. als te gek bezig; verkeerd bezig; waar zijn wij mee bezig? Het woord bezig wordt sinds het begin van de jaren tachtig gebruikt (oorspr. in de zachte sector) m.b.t. activiteiten die verricht worden op een manier die door de bepaling wordt aangegeven. Voor het eerst gesignaleerd door Reinsma 1984 en later nog door Kuitenbrouwer 198...
Fa. A.J. Osinga (1952)
adj. & adv., be(u)zich, dwaende drok; ergens mee — zijn, earne oer mei to set wêze, eat by de ein hawwe earne oer, om gear wêze, earne mei to wurk wêze, eat by, ûnder hannen hawwe; — zijn, oan 'e gong wêze, piele; voortdurend met iets — zijn, mei eat...
Van Dale Uitgevers (1950)
bn. bw., 1. (op een zeker ogenblik) werkzaam aan of met iets : hij is met zijn werk bezig ; hij is aan zijn opstel bezig ; ik was bezig te (of met) schrijven ; ben je nog niet klaar met dat karweitje? ik ben bezig ; — hij is de ganse dag bezig, hij werkt voortdurend ; — met iem. bezig zijn, in o...
M. J. Koenen's (1937)
bn., bw. (1 werkzaam, bedrijvig; 2 onledig met, werkende aan): 1. hij is de hele dag bezig; bezige mensen; is hij weer bezig; 2. zich bezig houden met; bezig met een nieuwe uitgave; aan iets bezig zijn; iem. bezig houden, a) iem. in beslag nemen, b) zijn aandacht vergen.
Jozef Verschueren (1930)
('be:zəch) bn. en bw. (–er, –st; meer –, meest –) 1. werkzaam : de ganse dag aan iets – zijn; een – leven; iemand of zich – houden, in beslag nemen, zijn aandacht vergen. Syn. onledig. 2. belet hebbend : is mijnheer –? 3. ruzie makend : is hij weer –?.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
bw. en bn., 1. (op een zeker ogenblik) werkzaam aan of met iets: hij is met zijn werk bezig; hij is aan zijn opstel bezig; ik was met schrijven; hij is de hele dag al bezig, hij werkt voortdurend; met iemand bezig zijn, in onderhandeling zijn; oneig.: hij is altijd bezig met zijn school, denkt altijd daaraan; 2. onledig, bedrijvig, werkzaam (als du...
J.H. van Dale (1898)
BEZIG, bn. bw. (-er, -st, (ook) meer-, meest -); werkzaam zijn aan of met iets hij is met zijn werk bezig; hij is aan zijn opstel bezig; ik was bezig te (of met) schrijven; hoe bezig is de ledigheid in haar onbedrijf; hij is bezig aan een groot werk; — hij is den ganschen dag bezig, hij werkt voortdurend; — met iem. bezig zijn, in onde...
I.M. Calisch (1864)
Bezig, bn. en bijw. (meer -, meest -); - met; - aan; werkzaam zijn aan of met iets; ik was - te (of met) schrijven; hij is den ganschen dag -, hij werkt gedurig. *-EN, bw. gel. (ik bezigde, heb gebezigd); iets -, gebruiken, besteden; al zijnen invloed -; hij werd tot dit gezantschap gebezigd. *-ER, m. (-s). *-STER, v. (-s). *-HEID, v. (...heden)...
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: