Gepubliceerd op 10-11-2017

bezig

betekenis & definitie

bezig - Bijvoeglijk naamwoord
1. aan het werken
Bezig met de afwas.
Ik ben bezig, ik heb het druk, ik ben bezet.
2. altijd aan het werken, vlijtig
Hij is een bezig persoon.

bezig - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezigen
♢ Ik bezig
2. gebiedende wijs van bezigen
bezig!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezigen
bezig je?

Uitdrukkingen en gezegden
♦ [1] bezig zijn

♦ [1] weten waar men mee bezig is

♦ [2] de bezige bij