Akkoord zijn
van rekeningen, berekeningen, opgaven, redeneringen, enz. gezegd: in overeenstemming zijn met hetgeen zij behoren te wezen; met de waarheid of met de regel overeenkomen, juist zijn (Hd. konform gehen; stimmen; Eng. to be correct). Ontleend aan de Franse zegsw. être d’accord, in navolging waarvan men eerst te akkoord, t’akkoord zei...