Spreekwoorden en gezegden

F. Stoett (1977)

Gepubliceerd op 14-10-2020

Akkoord zijn

betekenis & definitie

van rekeningen, berekeningen, opgaven, redeneringen, enz. gezegd: in overeenstemming zijn met hetgeen zij behoren te wezen; met de waarheid of met de regel overeenkomen, juist zijn (Hd. konform gehen; stimmen; Eng. to be correct). Ontleend aan de Franse zegsw. être d’accord, in navolging waarvan men eerst te akkoord, t’akkoord zeide, en vervolgens, met weglating van het voorzetsel, enkel akkoord, evenals Fr. d’accord (vgl. pal staan en schrap staan).

Vandaar ook iets akkoord bevinden, juist bevinden; akkoord gaan met iemand of iets, het met hem (er mee) eens zijn; het op een akkoordje gooien, een geschil bijleggen en zich onderling verstaan door van weerskanten iets toe te geven.