Voor vele jonge bezoekers van een dierentuin is de aanblik van een gewone wolf hoogst teleurstellend. In plaats van een enorm dier dat grootmoeders kan opslokken, zien ze een ‘gewone herdershond’, een beetje ruiger van vacht, wat hoger op de poten, misschien iets schichtiger en minder ‘geciviliseerd’.
Maar overigens geen dier waarvoor men een straatje om zou gaan wanneer men het onvoorbereid ergens op straat zou tegenkomen. Uitzonderingen vormen de zwarte wolven – in wezen weinig meer dan een variëteit van de gewone – vooral als ze wat groot zijn uitgevallen. Gezien de reacties van het publiek, heb ik de indruk dat het vooral de felle, groengele ogen zijn, extra opvallend in het zwart van de kop, die de toeschouwer angst inboezemen. Want even grote, uit hetzelfde nest afkomstige grijze exemplaren vindt men lang niet zo ‘eng’. Al maakt de wolf dan niet zo’n woeste indruk, toch is het een wild dier dat in gevangenschap achter tralies moet worden opgesloten. Tenzij het van jongsaf door de mens is grootgebracht, maar onder die omstandigheden kunnen heel wat grotere en gevaarlijker dieren vertrouwd raken met de mens. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de wolf in de dierentuin eerder is opgesloten om hem tegen het publiek te beschermen dan omgekeerd – wat trouwens voor vele dieren geldt. Woeste aanvallen zijn, zolang hij zich niet bedreigd voelt, niet te verwachten, noch in de dierentuin, noch in het voorjaar of ’s zomers in de vrije natuur. Dan leven ze alleen of in paren; een beetje jagend op klein gedierte, hier en daar wat knabbelend aan planten en vruchten, zwerven ze over het land. Ze zijn heel nuttig door het opruimen van kadavers en zieke dieren. Als ze in paren jagen, gaan ze wel achter grote buit aan, edelherten, reeën of rendieren, waarbij de ene wolf de prooi naar de andere drijft.
’s Winters komt er een grote ommekeer in het wolveleven – een van de vele voorbeelden van het grote aanpassingsvermogen van deze roofdieren. Ze trekken dan in troepen rond, de zogenaamde ‘pakken’, die, vooral als er weinig eten is, grote gebieden onveilig kunnen maken. Gelukkig meestal niet door de mens bewoonde streken. Daar komen ze alleen bij erge honger en dan kunnen de verhalen over hun driest- en woestheid werkelijkheid worden. Tot in steden en dorpen dringen ze door, waar het huisvee allerminst veilig voor ze is. Ze werpen zich op alles wat leeft, desnoods in een urenlange achtervolging, niet bijster snel maar zeer gestaag, waarbij steeds frisse krachten voorop gaan – ongeveer net als bij de beruchte Afrikaanse hyenahonden. Voor de mens is het in die tijd beter ze uit de weg te gaan.
Uit hoeveel exemplaren zo’n jagende groep bestaat, is nog niet duidelijk. De dieren zijn meestal ’s nachts actief en lopen dikwijls in een lange rij achter elkaar, gebruik makend van de voetsporen die hun voorganger in de sneeuw achterlaat. Er valt daardoor overdag weinig te tellen. Het lijkt echter niet onwaarschijnlijk dat het dikwijls gezinnen betreft van vader, moeder en de jongen van het afgelopen jaar, wat totaal wel acht tot tien dieren kunnen zijn.
Wanneer men over ‘de wolf’ spreekt, bedoelt men gewoonlijk het dier dat in talloze ondersoorten en rassen over praktisch de gehele noordelijke helft van de wereld voorkomt. Vroeger verdeelde men ze graag in allerlei soorten, in roodachtige, zwarte, grijze, bruine en witte wolven – maar in wezen zijn dat alleen maar kleurverschillen. In Amerika komen daarnaast nog voor de rode wolf, eens zeer verspreid maar nu beperkt tot een klein gebied in het zuiden van de Verenigde Staten, en de uit Indianenverhalen beruchte coyote of prairiewolf, een klein dier dat men in Amerika als de plaatsvervanger van de jakhals uit de Oude Wereld kan beschouwen. Ook in Zuid-Azië komt een kleine soort voor.
De gewone wolven hebben nog een zeer groot verspreidingsgebied; hier en daar zijn ze tot boven de poolcirkel teruggedrongen, maar elders komen ze nog tot ver in het zuiden voor, in Amerika tot aan Mexico, in Azië tot Birma en Vietnam en heel India, waar ze echter praktisch zijn uitgeroeid. Ook in West-Europa waren ze nagenoeg verdwenen, maar de laatste jaren worden ze er vaker en steeds verder westelijk gesignaleerd, tot op de Lüneburgerheide toe, waar ze lang niet meer voorkwamen. Verder zijn ze hier en daar te vinden in Spanje, Italië, soms in Frankrijk en veelvuldiger op de Balkan. De Noordeuropese vorm is vrijwel uitgeroeid; in Noorwegen, Zweden en Finland zijn ze van oudsher hevig vervolgd omdat de tamme rendierkudden van ze te lijden kunnen hebben. Het gaat dan niet zozeer om de rendieren die ze buitmaken, maar om de paniek die ze in de kudde teweeg brengen, waardoor deze uiteenspat en het soms weken kost aleer men de rendieren weer bij elkaar heeft. In sommige streken staat een prijs van enkele duizenden guldens op het doden van een wolf. Een gevolg is dat er in Noorwegen en Zweden nog maar enkele tientallen leven; in Finland misschien wat meer, maar daar hebben ze meer ruimte en trekken geregeld exemplaren uit Rusland binnen.
Overal waar de cultivering van het land voortschrijdt, worden wolven meedogenloos vervolgd. In vele streken danken ze hun voortbestaan uitsluitend aan de wijze waarop ze de mens uit de weg weten te gaan – en aan de vrij grote nesten jongen. Zeven of acht nakomelingen per worp zijn zeker geen uitzondering. In Canada en de Verenigde Staten, waar in sommige streken nog veel wolven en coyotes zijn, worden ze door schieten, vangen, vergiftiging – vanuit vliegtuigen worden dan stukken vergiftigd vlees in hun woongebied gegooid – en met afgerichte honden gedood. Desondanks breiden ze zich er in aantal uit. Men doet er thans proeven met het geven van bepaalde synthetische hormoonpreparaten, in de hoop dat daarmee hun vruchtbaarheid kan worden ingetoomd.
Vooral de laatste jaren hebben vele onderzoekers zich op de studie van het gedrag van de wolf geworpen, zowel in het wild als in gevangenschap. Steeds weer bleek daarbij dat wolven lang niet zo kwaad zijn als het daglicht waarin ze staan suggereert. In Bazel werd geobserveerd welke mogelijkheden de wolf heeft om zijn stemming aan zijn omgeving kenbaar te maken. Alleen al aan de stand van de staart kunnen meer dan een dozijn verschillende stemmingen worden afgelezen; ook door talloze gelaatsuitdrukkingen en houdingen van kop en lichaam kunnen de dieren elkaar hun gemoedsaandoeningen en geaardheid duidelijk maken.
Wolven komen in zeer uiteenlopend terrein voor, op de toendra’s, in de bergen, in moerassen, woestijnen en bossen. Klimmen kunnen ze uitstekend, in het wild tot heel hoog in de bergen, in gevangenschap over hoge hekken. In Artis lukte het ze bijna over een drie meter hoog hek te komen. Zwemmen kunnen ze ook uitstekend. Ze gaan echter zelden – met uitzondering soms van de jongen – zonder reden te water; meestal is het bij het achtervolgen van een prooi. Ook graven behoort tot hun capaciteiten; een hol voor zichzelf of om nageslacht in groot te brengen, is spoedig gemaakt.
De jongen worden met gesloten oogjes geboren en blijven de eerste tijd in het hol. Naast de moedermelk krijgen de diertjes vrij spoedig ook andere kost: door de ouders opgebraakt vlees. Opvallend is dat dit vlees, dat vaak van verre moet worden gehaald – men heeft waargenomen dat een wijfje op achttien kilometer afstand van het hol een prooi doodde en met daarvan ingeslikte stukken naar haar kroost terugkeerde – toch praktisch net zo fris te voorschijn komt alsof het net van het prooidier is afgesneden en niet aan scherpe maagzuren heeft blootgestaan. Later krijgen de dieren grote brokken, die ze zelf maar moeten zien klein te krijgen. Gezien de ervaringen in Artis zal daarbij wel fiks gekrakeeld worden en misschien ook wel gevochten. Want vooral voor jonge wolven is voedsel iets waar je je liefste broers en zusters graag een flinke knauw voor geeft.
In Artis krijgen jonge wolven daarom betrekkelijk kleine stukken vlees die ze in één keer kunnen opslokken; grote brokken, die ze eerst zelf klein moeten maken, geven onherroepelijk vechtpartijen. In die tijd zijn de ouders bepaald goedmoedig. Ze laten zich het vlees zonder al te veel tegen te stribbelen door hun kinderen uit de bek grissen.
Het is gedurende etenstijd dat men wolven vaak kan horen blaffen. Hun afgrijselijk gehuil weerklinkt op andere tijden van de dag, vooral in najaar en winter, als het donker begint te worden. En, in Artis, als antwoord op sirenes van fabrieken en bedrijven in de omgeving.
■ Totale lengte variërend van 1.40-1.90 m; staart 30-50 cm; schouderh. 60-80 cm; gew. 30-50 kg.
Grauw geelbruin, grijsachtig, zwart, roodbruin, met allerlei tussenvormen, tot praktisch wit toe.
Voedsel: Voornamelijk dierlijk, van hagedissen en kleine knaagdieren tot grote herten. Ook wat plantaardige kost, o.a. vruchten.
Draagtijd 60-63 d; 2-8 jongen, soms tot 12; gew. 300-400 gr. Zijn 6-9 d blind. Groeien snel: ong. 120 gr per dag. Zijn na 4 mnd ca 15 kg.
Dikke winter-, dunne zomervacht, dus goed bestand tegen wisselend klimaat. In ons land sinds 1800 verdwenen. Zie ook hondachtigen.
Wolf • Wolf • Loupe
Canis lupus.