Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

stommerd

betekenis & definitie

stom persoon.

iemand die stom is; stom persoon; stommeling.
Ook gebruikt als scheldwoord.

Voorbeelden:
Casper zette het glas naast hem in het gras. Hij had het nog niet neergezet of Lucas stootte het om. 'Stommerd,' zei Ymke.
Jan Siebelink, Engelen van het duister, 2001

Ik had bedacht dat ik een sjieke dame was en die andere stommerds waren tuinman of chauffeur, of agent of brandweerman; allemaal ondergeschikte mannenrollen en een slimme vrouw speelt dan toch de baas.
Yvonne Keuls, Annie Berber en het verdriet van een tedere crimineel, 1985

Ze houdt er niet van om in de nabijheid van mensen te zijn die ze niet kent, ze heeft het idee dat iedereen haar maar een stommerd vindt en dat zij haar achter haar rug om uitlachen.
http://home.wish.net/~homeopat/inhoud-2.htm

Vroeger op school al had ik vaak ruzie. 'Kun je niet uitkijken waar je loopt stommerd' was een veelgehoorde kreet, of: 'Zit niet in mijn nek te blazen viezerd'.
http://www.passie.nl/